Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Achteren

betekenis & definitie

bw., alleen na een vz.: hij ging naar achteren, achter in het huis; (ook) naar de bestekamer; — van achteren naar voren, van de achterzijde naar, tot de voorzijde; — aan de achterzijde: iemand liever van achteren zien dan van voren, hem liever zien gaan, dan zien komen; — van achteren gezien, achteraf, na afloop; iets van achteren beoordelen, iets beoordelen wanneer het geschied is; — van voren tot achteren, van alle kanten, (ook) van het begin tot het einde; — ten achteren zijn (van uurwerken), een vroeger tijdstip aanwijzen; ten achteren zijn of blijven (van personen), niet zover zijn als het behoorde (met werk, betalingen enz.); — ten achteren raken, in de toestand komen van achterlijk te zijn, inz. in geldelijke ongelegenheid raken.