Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Voren

betekenis & definitie

bw.,

1. voorafgegaan door een der voorzetsels naar, van, tot of te ter aanduiding van een plaatselijke betrekking tot de ruimte voor iets: naar voren, naar het voorste gedeelte (van het huis b.v.); kom wat naar voren, vooruit; — te voren, vooraf, eerst: ik heb hem te voren gewaarschuwd ; — van achteren tot voren, over de gehele lengte ; — van voren, aan of van de voorzijde : bezie het gebouw eens van voren; — (zegsw.) hij weet van voren niet dat hij van achteren leeft, het is een sufferd ; — de vijand van voren aanvallen, in het front; hij kreeg de wind van voren, een geduchte uitbrander; — met betr. tot de tijd (w. g.): van voren beschouwd, voordat het geschied is;
2. (met betr. tot volgorde) boven, eerder: als voren, zoals bovengenoemd, idem. Ook in koppel.: vorenbepaald, -genoemd.