Sinterklaaslexicon

Marie-José Wouters (2009)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Sinterklaaslegenden, verslagen e.a.

betekenis & definitie

1*Odin.La légende de Saint-Nicolas (1842)

’t Was in duistere wintermaand,
En nog immer ordent Odin →
Deze dag tot dag des gevens
Vol van guitige elvengrillen...
In gestalte des schimmelruiters,
Winterwit van baard, eerwaardig
In zijn wijde flappermantel,
Vergezeld van donkeren Nörwi,
Rauen-reus, maar goden-bevriende,
Diep in avond over bossen,
Over daken rijdende...
Geurig rieken hooi en haver,
Het ros gezet tot een versnapering.
Brave kinderen beloont hij,
Maar beschaamt, bestraft de ondeugenden:
Nörwi’s koek en Nörwi’s gard;
Odins gulle winterhagel,
Noten strooit hij rond te grabbel.
Dus waakt Odin voor de toekomst,
Leidt en adelt nieuw geslacht.
Geest en vaardigheid en blijdschap
Zijn gezellen van dien avond.
En ter ere van den Zorger
Die het toverschrift der runen Uit het IJuulrad las, verlichtende
Als een nieuwe zon, bereidt men
Tot geschenken fijn banket,
Runenstaven, even voedzaam
Voor het lichaam als zijn woord,
Als zijn runen voor de geest.

Bron: Yggdrasil of Wereldbouw, een Germaanse cosmogonie, blz 17
*Odin: andere naam voor Wodan

2.Citaat uit brief van paus Gregorius (ca.600)

Citaat uit brief van paus Gregorius de Grote (590-604) aan de abt Mellitus, de latere aartsbisschop van Canterbury:
Bij het Angelsaksische volk moeten de heiligdommen der afgoden volstrekt niet verwoest, maar de afgoden zelven daarin afgebroken worden; de heiligdommen besproeie men met wijwater, men bouwe daar altaren en plaatse er relieken. Want als die heiligdommen goed zijn gebouwd, moeten zij van de dienst der duivelen worden overgebracht ten dienste van de ware God, opdat het volk, terwijl het zijn heiligdommen niet afgebroken ziet, des te gemakkelijker tot zijn gewone verzamelplaatsen bijeenkome. En wijl het gewoonte is, bij het offeren aan de duivelen veel ossen te slachten, moet ook in dat opzicht de plechtigheid worden gewijzigd, zodat op de dag der kerkwijding of op het feest der Heilige Martelaren, wier relieken daar geborgen zijn, nabij dezelfde kerken, die aldus uit de afgodische tempels zijn veranderd, van de takken der bomen tenten worden gemaakt en onder godsdienstige maaltijden feest gevierd worde...
Aldus zal het volk, terwijl het zijne uiterlijke vreugde enigermate behoudt, des te gemakkelijker instemmen met de inwendige blijdschap.

Bron: Joës a Leydis (1897)

3.Hymne (14de eeuw)

Hymne uit de 14de eeuw die tot aan de hervorming in de oude of Sint-Nicolaaskerk te Amsterdam en in de meeste kerken van het bisdom Utrecht gezongen is.
Salve pater et patrone,
Nicolae, pastor bone
Quem in benedictione,
Mira Deus extulit;
es exemplum castitatis,
Speculum humanitatis;
Virtus tuae charitatis
Multis opem attulit.

Fauce pressos relevasti,

Neci datos liberasti,
Naufragantes tu salvasti
Maris in discrimine:
Grossum claudis reparasti,
Visum coecis procurasti,
Multos morbos effugasti

Dei medicamine.

Ergo, pie, nos exaudi
Assistentes tuae laudi,
Ne subdamur hostis fraudi

Nobis fer auxilia:
Nos ab omni malo ducas,
Via recta nos conducas,
Post hanc vitam nos inducas*
Ad aeterna gaudia.
Amen.

Wees gegroet, Gij Vader en Patroon,
Nicolaas, goede herder
Bij wonderbare zegening
Heeft God u verheven;
Gij zijt een voorbeeld van kuisheid,
Een spiegel van menslievendheid,
De deugd uwer liefde
Heeft aan velen hulp gebracht.

Door angst bedrukten hebt gij opgebeurd,
Terdoodveroordeelden bevrijd,
Schipbreukelingen gered
In de hevigste stormen der zee,
Gij deedt den kreupele weder gaan,
Den blinde weder zien,
Een menigte van ziekten hebt gij verjaagd
Door Gods geneesmiddel.

Welaan o Heilige, verhoor ons,
Die uwen lof zoeken te vergroten,
Mogen wij niet ten ondergaan door ‘s vijands bedrog
O breng ons daarom hulp aan;
Keer alle kwaad van ons af
Leid ons langs de rechte weg,
Voer ons na dit leven tot de eeuwige vreugde.
Amen.

Bron: Joës a Leydis (1897)
*Aan deze regels stoorden de protestanten zich: alleen Jezus Christus kon immers de mens naar eeuwige vreugde geleiden

4.Russisch-orthodoxe lofzang

In het Russisch-orthodoxe klooster van de heilige Nikolaas in Hemelum/ Himmelum (Friesland) bidt en zingt men elke donderdagavond een van de oudst bekende ‘akathisten’ (lofzangen) voor de heilige Nicolaas. Een fragment hieruit:

Door de kracht die U vanuit de hoge werd geschonken, droogt gij elke traan op het gelaat van ieder die lijdt, Goddragende Vader Nicolaas.
Gij werdt immers getoond als de Spijziger der hongerigen, de wonderbare Stuurman van hen die zich in volle zee bevinden, de Arts der zieken.
Zo zijt gij de ware Helper van allen die roepen tot God:
Alleluia!

Waarlijk, Vader Nicolaas, niet een aards maar een hemels lied moet tot U gezongen worden; hoe zou een mens de grootheid van Uw heiligheid kunnen verhalen?
Maar wij, veroverd door Uw liefde, zingen tot U:

Verheug U, voorbeeld der schapen en der herders.
Verheug U, heilige Loutering der zeden.
Verheug U, reine en eerbiedwaardige Woonplaats van heiligheid.

Verheug U, allichtende Lamp, door allen bemind.
Verheug U, ongeschonden gulden Licht.
Verheug U, waardige Gespreksgenoot der Engelen.
Verheug U, goede Leraar en Leidsman der mensen.

Verheug U, vrome Regel van geloof.
Verheug U, want door U zijn wij van de lichamelijke hartstochten bevrijd.
Verheug U, want door U worden wij met geestelijke geneugten vervuld.
Verheug U, grote Wonderdoener Nicolaas.

Bron: Vader Jewsewy (2003)

5.De geketende duivel

De angst voor de duivel in de late Middeleeuwen kan men zich niet hevig en concreet genoeg voorstellen. Zonder deze obsessie zou de heksenwaan ondenkbaar zijn geweest. De onbedwingbare neiging om de duivel belachelijk te maken, had geen andere zin dan om deze angst te bezweren. Dit verklaart de ‘populariteit’ van de duivel op het toneel en tijdens feesten, als toneel-, straat- of feestduivel. In dat opzicht vormden de duivels in het gevolg van Nicolaas geen uitzondering. Maar waarom werd hij als enige heilige met zo’n gevolg voorgesteld? In de legenden verschijnt de duivel met grote regelmaat als zijn tegenspeler en trekt systematisch aan het kortste eind. In gebeden en hymnen wordt Nicolaas dan ook als de overwinnaar van de duivel aangeroepen en bezongen. De geketende duivel, een beeld ontleend aan het boek van de Openbaring, bracht deze verhouding plastisch tot uitdrukking. Zijn onderworpenheid werd zichtbaar gemaakt doordat hij met rammelende ketting achter de heilige aan moest draven.
Dat was het uitgangspunt voor de vormgeving van de gebruiken die allengs met de feestdag van de heilige werden verbonden. Deze gebruiken zijn echter niet uit de kerkelijke verering voortgekomen. Al bestaande gebruiken werden in de feestviering opgenomen en kregen vervolgens zozeer het stempel van het kerkelijk feest, dat het leek of ze hieruit waren ontstaan. In drie scenario’s zijn deze gebruiken overgeleverd. Het oudste is dat van de scholierenbisschop die met een gevolg van duivels door de stad trok om gaven in te zamelen. Voor de oudere jeugd was er een maskerade van duivels die op de meisjes jaagden, maar onder de supervisie van de patroon van de vrijers. Voor de jonge kinderen was er het nachtelijk bezoek met heimelijk gebrachte geschenken. Dit scenario gaat terug op een ouder model, dat van een fee of goedaardige heks die ’s nachts de huizen bezocht en haar tevredenheid toonde door geschenken. De fee was niemand anders dan de heidense Diana die door Nicolaas was verslagen. Terwijl ze in de volksfantasie voortleefde als een min of meer goedaardig wezen, werd ze in de kerkelijke traditie voorgesteld als een duivelin, de onreine Diana, prototype van de latere heks.

Bron: L. Janssen (1993), blz. 158

6.Sint-Nicolaas redt de goudsmid uit de hel

Een ontmoeting van de monnik en een goudsmid in het vagevuur: een visioen van de monnik Edmund, dat door hem gezien werd toen hij in 1196 erg ziek was. De monnik en de goudsmid kennen elkaar nog van vroeger.

De man zei: ‘Beste vriend, jullie in de wereld denken allemaal dat ik verloren ben, niet wetend dat de goedheid en het medelijden van mijn hier aanwezige heer Sint-Nicolaas niet duldde dat ik, een ongelukkige en nutteloze dienaar, voor altijd verdoemd en verloren zou zijn.’

Uitvoerig weidt hij uit over zijn grote gebrek, de drankzucht. Zelfs grote feestdagen heeft hij daardoor ontheiligd. Maar hij heeft ook oprecht gevast en vooral heeft hij gedurende zijn leven Nicolaas vurig vereerd en erop toegezien dat het altaar van de heilige altijd goed verzorgd was en dat er altijd op zijn kosten een lamp brandde. Verder vertelt hij hoe de duivels zich bij zijn dood meester van hem probeerden te maken.

‘Toen verscheen mijn zeer zachtmoedige en dierbare advocaat Nicolaas, tot wie ik in mijn laatste ogenblik riep uit het diepst van mijn hart en die ik altijd vereerd heb tijdens mijn leven, ofschoon ik een zondaar was, en hij bevrijdde mij uit hun handen en zette mij op deze plaats in het vagevuur voor mijn loutering.’

Bron: L. Janssen (1993)

7.Amsterdamse Sint-Nicolaasmarkt in de 15de eeuw

Ter Gouw beschrijft in de Almanak Holland van 1862 een Amsterdamse Sint-Nicolaasmarkt uit de 15 de eeuw.

Dat ge u den Dam niet zoo groot en ruim moogt voorstellen, als wij dien tegenwoordig kennen, behoeft wel geen herinnering. Gij weet, hoe in onze middeleeuwsche steden alles eng en bekrompen was, en ook de ruimte van ons marktveld was daarmee in overeenstemming. Het oude Stadhuis sprong veel verder voorwaarts dan 't Paleis tegenwoordig; vóór de Nieuwe Kerk bij den Nieuwendijk stond nog een groot blok huizen. Naar het Damrak heen verrees een Waaggebouw, en bij de Vischmarkt en den Middeldam stonden ook nog verscheidene huizen, die later weggebroken zijn, - en ik zou verscheidene straatjes of stegen kunnen noemen, die toen een gedeelte besloegen van het terrein, dat tegenwoordig de Dam is. Maar hoe eng dan ook naar onze schatting, 't is den Amsterdammers van 1480 en 1490 een schoone markt, die ze reeds met zekeren hoogmoed ‘den Damme’ noemen.
Hier, tusschen de Waag en de Vischmarkt, van het Damrak tot het Rokin, staan de koekkramen in een dubbele rij, en een stroom van poorters en poorteressen golft er vroolijk tusschen door. En bijna geen kraam, of gij ziet er een goede petemoei of een rijke bestemoer voor staan, die uitzoekt, proeft en haar korfje volpakt met ‘St. Nicolaescoeck’, ‘amandelbroot’, ‘honinctaert’ en ‘masse-peyn.’
En die deftige vrouw, met haar ronden achteroverstaanden hoed en
haar ruimen kostbaren mantel, rijk met gouden bloemen geborduurd en met bont gevoerd, die we daar, bij ‘peter jansz. huus’ den hoek om zien komen, is een dame van aanzien. ’t Is Trijn Klaasdochter Sillemoer, de zuster van onzen schepen Dirck Klaasz. Sillemoer, een eerbare vrijster van 4 kruisjes, maar die ’t volstrekt niet kwalijk nemen zal, zoo ge haar één minder geeft. En haar kleeding zou er u wel toe kunnen verleiden. Ze heeft haar prachtigen mantel wijd genoeg opengeslagen, om haar eng om ’t lijf sluitend jakje van hemelsblauw satijn te doen uitkomen, dat van den hals af, over de borst, tot beneden toe, met diamanten bezet is, - en haar kostelijk geborduurde zijden rok is zóo lang, dat ze dien onder ’t gaan bestendig met de eene hand moet ophouden. Dat gouden bandje voor ’t voorhoofd, waarop ook al een rij juweeltjes fonkelt, staat haar zeker heel rijk, - en verder verleenen blanketsel, pomades en welriekende zeepen en zalven haar een onweerstaanbare bevalligheid, die ge mogelijk in de 15e eeuw zoo niet verwacht zoudt hebben. Haar dienstmaagd gaat achter haar met een groote mand aan den arm, want de familie is groot, - Trijn Sillemoer heeft wel twintig neefjes en nichtjes te bedenken en zal zeker mijnheer den schepen en zijn vrouw ook niet vergeten. En daar, langs de huizen tusschen den Middeldam en ’t Rooleeuwssteegje, staan de kruiwagens, waar de minder-man ook voor zijn kroost de noodige ‘slickerdemickjes’ opdoet. En aan vroolijke zingende kinderen geen gebrek. In troepen trekken ze rond met papieren vaantjes, waarop gekleurde afbeeldingen van Sinterklaas geplakt zijn, die ze bij den hondenslager van de Oude Kerk gekocht hebben. En ook de schippers en varensgasten van het ‘Dammerack’ en de ‘Nyewe brugghe’ en de ‘burchwall op tije’ willen hun deel aan het feest niet missen; maar nu zitten ze in de bierkroeg, - eerst later komen ze op de proppen, om Dam en Kalverstraat van hun zeemansliedjes te doen weêrgalmen.
Maar ziet ge dien deftigen poorter daar, met dien gebloemd damasten tabbaard aan en een kaproen op ’t hoofd, die daar een oogenblik aan den ingang der kramerij in gedachten stond, maar nu zijn besluit schijnt genomen te hebben, en met fikschen stap den Middeldam opgaat? - ’t Is Jacob van Huessen, een man, die zijn’ tijd al vooruit is, want hij koopt voor zijn zoon Joost geen snoepgoed meer, maar slaat den hoek om, de ‘OudeZijds-Kerckstraet’ in, en gaat in een lakenwinkel, en laat zich een paar el goed Amsterdamsch laken afsnijden. En als hij te huis komt, zal hij het netjes toebinden, met een Sint Niklaasbeeldje er op, en hechten er een strookje perkament aan, waarop hij schrijft: ‘dit Laecken gheeft St. Nicolaus aen Joest Jacobszoen van Huessen, tot een Mantel ofte Cap, omdat hij cloick leeren sal, ende niet broetdroncken wesen.’
En wel zweeft er een vroolijk lachje op s vaders lippen, terwijl hij schrijft; maar toch kan hij niet vermoeden, dat ditzelfde perkamenten briefje nog eeuwen daarna, als een kostbaarheid, in de verzamelingen der archaeologen bewaard zal worden. Doch laat ons zien, wat er al verder op de Markt te kijken is.
Bij den Middeldam, tegen het Rokin, was toen een open pleintje, dat den Amsterdammers van dien tijd ‘tot een vermaeckelijke wandelinge aan den Aemstels zijde’ strekte, maar dan na 1600, tijdens het bouwen der oude Beurs, ook met huizen betimmerd is. Op dat pleintje staat thans een ruime loods, van ruwe planken los opgeslagen, en daar heen stroomt de burgerij in menigte. Daar is te zien, wat nog nooit in Amsterdam, ja in gansch Holland is te zien geweest, een levende olifant! En al de Amsterdammers staan verwonderd op dit Sinterklaasfeest zulk een reusachtigen koeketer in de stad te zien. En wij gelooven gaarne onzen kronijkschrijver als hij er bij voegt, dat de eigenaar met dien olifant veel gelds verdiende. ’t Was echter een korte vreugd. Van Amsterdam zou het dier naar Utrecht vervoerd worden; doch toen men hem te Muiden wilde inschepen, ging men daarbij zoo onhandig te werk, dat de olifant in ’t water viel en verdronk.
Uwe aandacht, zie ik, is alweêr op een ander punt gevestigd. Trekt uw hart ook al naar dien doedelzakblazer, die daar tusschen de Kalverstraat en ’t Rooleeuwssteegje op een ledige ton staat en de vroolijke jeugd tot een rondedans lokt? - Och, hij wordt bijna van zijn voetstuk afgedrongen door de woelende menigte, die zich hier samenpakt, om getuige te zijn van de tooneelvertooning, die daar gegeven zal worden. Ter zijde van de Vierschaar, bij het trapje van het St. Elisabethsgasthuis, hebben Sprooksprekers of Retrosijnen hun stellaadje
van palen en planken opgeslagen en zullen er eenige aardige ‘cluyten’ of ‘sotterniën’ vertoonen. En als ge nu een oogenblik geduld hebt, kunt ge er de klucht van ‘Juliane de tooverheks’ zien.
Ik zal terwijl eens gaan zien, wat daar ginds, aan de andere zijde van ’t Stadhuis, bij de Vogelsteeg, voor een vertooning gemaakt wordt. Boven op een groote tafel, die echter zeer eenvoudig van constructie is - ’t zijn maar wat planken op schragen gelegd - zit Meester Kakadoris, de beroemde kwakzalver, met zijn heelen winkel van ‘salven, oliën, wateren, wormkruyd ofte andere speciën ofte compositiën, om verscheyde qualen ende accidenten te konnen genesen , en speelt den doctoor. Zelf doet hij geen mond open, daar is hij te deftig toe; maar zijn knecht of potsenmaker houdt een sierlijke oratie, waarbij zijn handen wakker meê doen en, onder honderden kwinkslagen, de potjes en fleschjes van zijns meesters tafel weten te doen verhuizen in de broekzakken van onze goede poorters.
En wilt ge ook weten, wat daar midden voor ’t Stadhuis te doen mag zijn? In een ovalen kring staat een dichte drom, meest van mannen en jongens. Daar wordt een hondengevecht geleverd. Een bulhond en een steendog scheuren elkaar de lappen van ’t lijf, tot groot vermaak der toeschouwers, die niet ophouden de arme dieren aan te hitsen en ’t spel voor niet geëindigd achten, voor dat één der strijders er dood bij neêr ligt. En zoo ’t nog maar bij hondengevechten blijft, maar niet zelden laat men bulhonden en doggen tegen een stier of zelfs tegen een beer vechten, waaruit al menigmaalgroote ongelukken ontstaan zijn.
En bij dit alles ontbreekt het aan geen bedelaars; daaraan heeft het in Amsterdam nooit ontbroken, want, zooals Breêro later zei: ‘Het volk is hier goet-geefs, ’t blijckt aen haer karitaten!
Maar vooral op een feestdag komen ze van alle kanten toevloeien, zoo vuil en afzichtelijk mogelijk en met allerlei walgelijkheden toegetakeld; - de een over ’t gansche lijf met kaarsvet en roggemeel bestreken om melaatsch te schijnen - de ander aan hoofd en hals en beenen met vuil bebloede en beëtterde doeken omwonden; en ze denken er niet eens aan, welk een misselijk contrast dat maakt bij onze mooie koekkramen, want ze weten dat die dingen het meest de barmhartigheid en karitate van de ‘goet-geefse’ burgerij opwekken. En dat volk reist op zijn ambacht! Stom, en maanzuchtig, en kreupel trekken ze rond, soms met opzettelijk verminkte kinderen bij zich, - en doorgaans met een heiligbeeldje op de borst, of geschilderd op een plankje, dat aan een langen stok gespijkerd is en als een bedelbanier ten toon gedragen wordt, terwijl ze in naam van den heilige de barmhartigheid inroepen.
En aan zulk uitvaagsel werpt men zijn aalmoezen weg; - er zijn van die bedelaars geweest, die, door de overheid gevangen en verhoord, hebben bekend, dat het bedelen hun dagelijks vier, zes en acht dukaten opleverde!
Doch wij wenden ons van dat walgelijk gespuis af, en daar de avond reeds gevallen is, wilt ge mogelijk wel eens de Kalverstraat en de Nieuwendijkstraat, de Kerkstraat en Warmoesstraat doorwandelen? Maar verwacht niet, dat ge versierde winkels zult zien; zoo ver heeft men het in de 15e eeuw nog niet gebracht, - en de bekrompen en sombere voorhuizen, verscholen onder luifels en achter pothuizen, zijn er ook in ’t geheel niet op berekend, om parade te maken. ’t Eenigst wat ge zien zult, is mogelijk hier en daar een Sint Nicolaasbeeldje met een waskaars er voor. Maar daarom is er toch vroolijkheid genoeg, - langs de straat is het woelig en jolig, - daar rinkinkt de Sinterklaasvreugde, en dreunt het feestgezang. En ’t zijn nu geen kinderen meer, die zingend rondtrekken, - ’t is de volwassen jeugd, - ’t zijn ‘de jonge vuysers’,
‘seuns van de Zeedijk’, ‘vroolijke jongens van ‘die heylighe wech’ en van ‘Comenjoestenhoeck’, uit ‘die Nyesdel ende dat eylant’, die, met hun liefjes aan den arm, en muziek vooruit, het feest van hun Schutsheilige verheerlijken. En ook de schippersgasten en varensgezellen hebben de bierkroegen nu verlaten en helpen wakker meê, om den patroon der zeevaarders op zeemanswijze een luidruchtige hulde te brengen.
En meen niet, dat de vroolijkheid vóór middernacht eindigt, - integendeel, zij duurt den ganschen nacht. Als gij, deftig burger, reeds lang onder de dekens ligt, dan hoort ge nog daar buiten de lustige feestvierders, met tamboerijnen en trommelen voorbij gaan, en ze zullen u den slaap wel uit de oogen houden. En al mogen Mijne Heeren van den Gerechte nu zeggen, dat dit zijn ‘groote ongeregeltheden ende wangelaet bij nacht ende ontijden’, - het jong volk wil zijn Sint Nikolaas alle eer geven, die hem toekomt, en feest vieren naar hartelust. En daar de Bisschop den ganschen nacht van schoorsteen tot schoorsteen rijdt, willen zij hem den moeielijken tocht met muziek wel vervroolijken.’

Bron: J. ter Gouw (1862)

8.Klacht over Sint-Nicolaes-avonden (l500)

Wat nu de St. Nicolaes-avonden belangt, die insonderheyt in deze onse Stadt Amstelredamme tot een blaem van onse Reformatie geviert ende jaerlijks onderhouden worden, het is niet anders als een versiert en afgodisch werck. ’t Zijn oock leugenachtige legenden waarin men so langhe gelooft heeft. Hij was een leughenschrijver, een burger van Patras, die bij sijne geboorte meteen kon staan; grootgheworden zijnde was hij vanweghen sijne schijngodsdienstigheyt en voorspraak Bisschop binnen Smyrna. Sij hebben hem verderghestelt als eenengod van de Zee, op welckers aenroepinghe dat men in nood sijnde op de wateren geholpen kan worden door deze Bisschop. Sij verhalen van hem, hoe dat hij op eenen seekeren tijd van honghersnoodt eenen groote menigthe koorn uit een gelaeden schip bedeelden en daerna de inhoud niet minder is gheworden, waardoor de schipper hem deed aanzien voor een halven Godt. Ghestorven sijnde is hij van sijne vrienden gheleght in een Marmeren graf, aen welckers hooft-eynde een olyriekende fonteyn ende aan het voeteynde eenen suyvere Waterbeeke soude uytghebarsten zijn, van selfs. Alleen moeten wij dit beusel fabeltjen ende leugenachtige verhalen niet te hoog aenslaan. Hij was seer rijck en gaf allen van sijn overdaed en liet zich bewierocken als een Heilige.
Wie en siet oock niet, dat de vruchten van de St. Nicolaes-avonden, onvruchtbaer wercken der duysternisse zijn? Dat men sijne kinderen onderwesen heeft hare schoenen oock in de schouwe te hangen, opdat desen SintNicolaes oock daar iets goed in mochte bringen?
Zijn het oock niet dagen van enckel weelde en wellust geweest, sal men nu noch geloove ende vertrouwen willen stellen op eenen Afgodt? Van eenen versierden Sant so veel wercks maken? Konnen versierde fabulen ende leugenen van een afghesette Sant noch goede vruchten geven?
Wie en siet oock niet dat de vruchten van de St. Nicolaes-avonden ongodsdienstige wercken der duysternisse zijn? En grouwelijcke afgoderijen? Voorwaar, sulcke vermaek ende apenspel moet nootsaekeleick op het eynde eene bitterheid sijn.

Ds. Wittewrongel in Oeconomia Christiana ofte Christelicke Huys-houdinghe (Amsterdam, 1655); bron: WJ.Dekker (z.j.)

9.Klacht over het schoenzetten (1604)

Over het schoenzetten:
’t Is oock om te verwonderen ende te beklagen, dat vele onser kerckganghsters dese afgoderie die Sinte Nicolaes alhier placht aenghedaen te werden in memorie ende gheheughenisse soecken te houden, door haere sotte ende onghefondeerde maniere van de kinderen haere schoenen in sijnen name (al ontkennen sij dat) op sijne vyer-avont met allerley snoeperie ende slickerdemick te vullen ende dat tot eene Sinte Nicolaesgifte haer te gheven. Wat is dit anders gedaen, als op de hoochten geoffert ende geroockt? Die sulcx doen en verstaen noch niet wat de waere Religie is.

Walich Sieuwerts tegen de roomse afgoderij (1604)

10.Keur uit Delft 1607

Keur van Delft uit 1600, hernieuwd in 1607:
Het is verboden ‘op den 5den December, ’t welk genaemt wort Nicolaesavondt, kramen op het marktveld op te slaan, in welcke cramen vercoft worden verscheyden goederen, die men den cleynen kinderen dyets maeckt* dat denzelven Nicolaes henluydengeeft, twelk eene saecke is nyet alleen strijdend ende teghens alle goede orde ende politye [voorschrift], maer oock de luyden affleydende tot waengelooff, superstitie ende afgoderije, dewelcke in een gepolitierde [goedgeordende] christelijke gereformeerde stadt nyet en behoort getolereert te werden.’

Uit: Schotel, Het oud-Hollandsch Huisgezin der zeventiende eeuw, 2de druk, blz. 196-199; bron: C.C. van de Graft (1927)
*dyets (diets) maken = wijsmaken

11.Keur uit Amsterdam 1663

Keur 4 december 1663, O. Fol. 61 Amsterdam:

Alsoo mijne Heeren van den Gerechte in voorgaande jaren vernomen hebben/ dat/ niet tegenstaende de Keuren voor desen gepubliceert/ verscheydene personen sigh hebben vervordert op den 5 en 6 deser lopende maent op den Dam en andere plaetsen binnen deser Stede/in Kramen en op Kruywagens/mitsgaders in stoepen en voor de deuren voor te staen met poppegoet/snoeperyen en andere eetbare waren: waer door niet alleen groote menichte van volck uyt alle hoecken der Stad na die plaetsen toe vloeyt/(onder de welcke vele dieven sigh mengen) maer oock groote disordren/ confusien en ongeregeltheden ontstaen: SO IS ’T, dat de selve mijne Heeren tot voorkominge van sodanige disordren/ geordonneert/ gestatueert en gewillekeurt hebben/ordonneren/ statuëren en willekeuren op desen/dat gene personen/ wie die oock souden mogen wesen/sich sullen mogen onderwinden op de voorsz. Twee dagen/s avonts na ’t luyden van de Poort-klock op den Dam en eenige andere plaetsen en straten binnen deser Stede met eenigerhande poppe-goet/ snoeperyen/eetbare en andere waren/in Kramen of op Kruywagens/nogte in Stoepen of voor de deuren voor te staen of de selve te verkopen; op pene/dat/soo wie contrarie bevonden wort te doen/ verbeuren sal een boete van drie gulden/ die terstont op de bekeuringe sal moeten werden betaelt/of dat andersints het goet op den bekeurder sal werden na hem genomen/om daer aen de voorsz. boete te verhalen/en de executie te dirigeren. Welcke bekeuringe sal werden gedaen op den Substituyten en hare Dienaers: mitsgaders oock by de Provoosten van d’Aelmoesseniers/sonder eenige conniventie.

12.Klacht over ‘afgoderye’(1729)

Een andere soort van Afgoderye was ’er op dien dag (sc. Nicolaas) gebruykelyk, vermits men, op een sotte en ongefondeerde manier, op den Vieravondt van St. Nicolaas, de kinderen haare schoenen in synen naame liet setten, om deselve met alderleye snoeperyen en slikkerbeetjes, of andere dingen te vullen, dewelke de gewaande St. Nicolaas haar quanswys tot een gifte gaf. Somtyts wierdt daar een perkemente cedultjen aangespelt, van dezen of diergelyken inhoudt, gelyk ’er my een in handen is gekomen: Dit Laeken gheeft St. Niclaus Joest Jacobszoen van Huessen, tot een Mantel ofte Cap, om dat hy cloick leeren sal, ende niet broetdroncken wesen.

Isaak Le Long (1729); bron: K. Meisen (1931)

13.Kennisgeving in verband met sinterklaasavond op zondag (1852)

In 1852 was de sinterklaasviering blijkbaar een geaccepteerd verschijnsel: de sinterklaasavond werd, omdat deze op een zondag viel, naar de maandag verschoven en het verkeer (waarschijnlijk vanwege de te verwachten drukte) beperkt.

KENNISGEVING BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Stad Amsterdam; in aanmerking nemende dat de zoogenaamde St. NikolaasAvond dit Jaar invalt op Zondag den 5den December aanstaanden, en willende zorgen, dat op dien dag de Godsdienstoefening daardoor niet gestoord worde, hebben goedgevonden te brengen ter kennisse der Ingezetenen, gelijk zulks geschiedt mits dezen, dat de viering van den St. Nikolaas-Avond, op voorschreven Zondag niet zal plaats hebben, maar uitgesteld wordt tot, en alzoo zal plaats hebben, op Maandag-Avond den 6den daaraan volgenden.
Verder wordt ter kennisse der Ingezetenen gebragt, dat, gedurende den Avond van Maandag den 6den, van Zes tot Elf Ure, geene Rijtuigen of Sleden door de Kalverstraat zullen mogen rijden, dan inkomende van de zijde van den Dam; dat zij in voormelde Straat alsdan niet zullen vermogen te keeren, en dat men ook van geene Zijwegen of Straten, met Rijtuigen of Sleden gemelde Straat zal mogen inslaan, moetende de Rijtuigen en Sleden regtstreeks de rigting houden van den Dam tot de Munt.

Amsterdam, den 18den November 1852 BURGEMEESTER en WETHOUDERS voornoemd,
VAN REENEN
De SECRETARIS

CE VAILLANT

14.Sinterklaas-verordening Deventer

BESLUIT
Vast te stellen de volgende Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Deventer:

Artikel 5.7.1 wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt:
Artikel 5.7.1 Verbod sinterklaas
1.Het is verboden om:
a.op of aan de weg of zichtbaar vanaf de weg, in of op een voer- of vaartuig, geheel of gedeeltelijk vermomd of verkleed als sinterklaas, op te treden of zich te bevinden;
b.te bevorderen, toe te staan of er gelegenheid toe te geven dat in strijd wordt gehandeld met het verbod vervat onder a van dit lid;
2.Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor het zich verplaatsen naar of van, dan wel het aanwezig zijn op, een niet openbaar aangekondigde, kleinschalige en niet-commerciële sinterklaas-viering, tenzij die sinterklaasviering als een openbaar optreden beschouwd moet worden;
3.De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid onder a en b gestelde verbod;
4.Van het in het eerste lid bedoelde verbod wordt geacht ontheffing te zijn verleend voor het gebied, gelegen buiten het grondgebied van de voormalige gemeente Deventer, zoals dat bestond op 31 december 1998. Hetzelfde geldt voor het grondgebied van de voormalige gemeente Bathmen, zoals dat bestond op 31 december 2004.

ldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 maart 2005.

De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
drs. A.G.M. Dashorst mw. A. Spa

15.citaat uit Moortje (1615/1617)

Alsset Sinter Klaes was,
soo setten men seun
tot jouwent de schoen,
Wat pleger jou moer Griet Jans daer en hiele
hoop goet in te doen!
Hiele peperhuysjes met suycker-erretten,
met kabeljausoogen1 en kapittelstocken,
Dat pleegh onse Arent voor klock-spijs met
huyd en met hayr in te schocken.
Noch kreegh hij een kolf van Klaesje
Buytenaer, songder quast en songder scheur,
Met een walbarcken2 warp-tol, met een
staele pen, en een plaetje daerveur,
Met een groot Embder3, en een Evangely,
met een schrijfboeck van fijn kapitoorye4,
Met een nuwt schoolbort, met een
katigismus en met de moye storyen
Van Fortunatus beursje, van Blancefleur,
van Amadis de Gauwelen.
Wat onse jongen en kont niet uytstameren,
so veul had hy te wauwelen
An sen vygen, an sen neuten, an sen
bockedeflensjes5, en sulck ghebras:
Seker het kint sacher uyt so begrobbelt,
dattet mier as wonder was.
Wat stacker een gelt in d’appelen! Een
platbeck, een stoter, een ryer,
Een klimmer, vijf state stuyvers! Dat stack
hy in sijn spaerpot as en vryer.

Gerbrand Adriaensz. Bredero, Moortje (1615/1617)

1andere suikererwtjes?
2cederhouten
3een gebedenboekje
4met een mooie omslag
5flensjes van boekweitmeel

16. 17e eeuw sinterklaasgedicht
17de-eeuws sinterklaasgedicht van

Johan van Someren, aan zijn minnares
Elisabeth Vervoren:

Bist vremt, mijn Engel, dat ick tracht,
Mijn schoen bij u te mogen setten,
En was het niet op deze nacht
Wanneer men zong de kinderwetten,
Als hij zijn schatten op ons giet.

Mijn schoen send ick u niet alleen,
Maer ziel en lichaem beyd te samen,
Het lichaem dat u aengebe’en,
Soo heftich wenscht na ’t lieve amen,
Dat van u lipjes neder-daelt
En ’t dorstich hert ten hemel haelt.

Mijn ziel die dorst nu naer een vloet,
Een vloet van soete water-stromen,
Ontsprongen uyt u sachtgemoet,
Waerdoor mijn leven is bekomen,
Mijn leven dat nu in u hant
Getrouwelijken staet gheplant.

Komt, blaast dan uyt u lieve mont ,
Een woordje daat mijn hart besteygert,
’t Erbermen wer aen mij gejont
Voor ’t geen voor dese was geweygert.
Ick houd mijn schoen en send mijn hert
Waer in ghij aengebeden wert.

Bron: WJ. Dekker (z.j.)

17.Sinter-Niclaas, waarde vriendt (1730)

SINTER-NICLAAS
WAARDE VRIENDT
Ayr: Une Sigée

Sinter-Niclaas waarde vriendt,
Geeft my doch wat my dient:
Sinter-Niclaas, waarde vriendt
Die Sint-Niclaes ons Hollandt biet
Geeft my doch wat my dient.
Mijn blommetje staat nu in zyn fleur,
Achttien Jaartjes ben ik deur,
Het valt mijn te lang
Het valt mijn te bang,
Wilt mijn verhooren, of ik moet
smooren
Al myn leven lang
Bedroefder en leefter geen,
Als ik die slaapt alleen.
Bedroefder en leefter geen,
Als ik die slaapt alleen.

Soo te leven het is verdriet
Alle myn klagen en acht ghy niet:
Alle myn leet, Claesje je weet,
Wilt myn verhooren, of ik moet smooren,
Inne myn Maegden-schoot
Ben ik ’er mismaakt van leen?
Wat duyvel syn dat de reen?
Ben ik ’er mismaakt van leen?
Wat duyvel syn dat de reen?

Ick heb ’er nog goet en gelt op rent
Dat ’er wel wint cys percent,
Alle myn goedt, geeft my nog moet;
Maar te beklagen, Syn alle myn dagen,
Dien ik soo dragen moet.

Uit: Het nieuwe vermakelijkeThirsis Minnewit (Amsterdam, 1730); bron: WJ. Dekker (z.j.)

18.Verlanglijst 1773

Verlanglijst van een Amsterdams meisje, geschreven op de achterkant van een rekening van vaders kantoor

Amsterdam Den 3 desember 1773

Hoogeerwaarde heer s’ Nicolaas
Also ik verstaan heb als dat Ue patroondag aanstaande is so tweyvel ik niet of Ue zult nog wel rijs gedagtig zijn op goede hoop dan so versoek ik tot dien eynde derdalf ellekant al was hij nog so slegt ik zal Ue daar altoos dankbaar voor zijn ik zal ook tot dien eynde daar voor in de categismus wel voor oppasse en wel lette op ’t geen de pastoor mijn vraagt ik versoek ook van ue een witte strik in mijn parelen want mijn sondaagse al so vuyl wort ik salse wel bewaren ik versoek ook van Ue wat lekkers als ue bij ockasie heeft ik zal Ue daar altegaar ten hoogste dankbaar voor zijn ik zal ook mijn vader & mijn moeder gehoorsaam zijn ik zal ook smorgens wat vroeger op staan op deze goede belofte dan so Tweyvel ik geensins of Ue zult mijn versoek nog wel rijs voldoen
Ik Teekene dan na hoogagting
Aan Ue Hoogeerwaarde heer Ue od dienaresse
Hend. Mar Ten Oever

Bron: Gemeentearchief Amsterdam

19.Een verguldpartij (1839)

"t Ziet er wel prettig uit,’ zei ik zelf; ‘ik watertand om het ook reis te doen. Mag ik eens effen van de partij zijn?’ Dit voorstel bracht een schaterend gelach en grote vrolijkheid teweeg, die evenwel nog vermeerderde, toen men zag dat ik het waarlijk meende. Tot de edele kunst van vergulden, ook wel, met een bij alle koekebakkers voor beledigend gehouden naam ‘plakken’ genoemd, zijn vier dingen nodig, als: de koek die verguld moet worden, het verguldsel zelf, een nat penseel, en dat gedeelte van een hazen- of konijnenvacht, hetwelk jagers de pluim, en gewone mensen de staart noemen, en dat in dit bijzonder geval dient om het opgelegde goud aan te dringen en vast te drukken. Om alles geregeld in zijn werk te doen gaan, zat aan het ene einde van de tafel het lieve Saartje, die de verschillende sinterklaaskoeken uitdeelde, welke de bewerking moesten ondergaan: vrijers, vrijsters, schepen, paradijzen, dagbroers (figuur, die U met de hoed in de hand gedag zegt), ruiters, rijtuigen, alle meestal van de eerste grootte; terwijl aan het tegenovergestelde einde moeder De Groot, die ook de thee schonk, boekjes bladgoud in breder en smaller repen knipte, om daarvan ieder behoorlijk te voorzien, de tafel met kopjes met water bezaaid was, en elk der genodigden met een penseel en een konijnepluimpje was uitgerust. Men voorzag ook mij hiervan, en bij ieder materiaal of instrument, dat ik in handen nam, proestte men 't uit van 't lachen en ging een kreet van verbazing °p.
‘’t Is zonde!’ betuigde Mietje Dekker.
‘Heb ik van mijn leven?’ informeerde Keetje de Riet.
‘Die stedenten hebben alevel altijd wat raars,’ fluisterde die van de rode céphalide.
‘Menheer doet het heus!’ verklaarde die van de blauwe.
"k Ben benieuwd hoe dat af zal komen,’ sprak Grietje van Buren.
‘Wat menheer breekt mag menheer opeten, niet waar juffrouw De Groot?’ vroeg Bartje Blom, die het goed met mij scheen te menen.
Maar Suzette Noiret en Saartje wezen mij te recht en deden 't mij voor.
Nu moeten mijn lezers, die misschien laag op de schone kunst van koekvergulden neerzien, niet denken dat de gezegde kunst zo heel eenvoudig en gemakkelijk is. Ja, een vierduits varken kan een ieder beplakken; een streepje voor de grond, en een ruitje op zijn lijf, dat kan een kind! Maar deftige vrijers en vrijsters van vierentwintig stuivers netjes te vergulden, tot de plooitjes van de kraag en de ruitjes van de breizak toe; een Eva bij de boom op te sieren, geen enkel appeltje (want het is een appelboom geweest) te vergeten, en de bochten van de slang niet hoekig te maken, een geheel oorlogschip met gouden repen op te tuigen en de schietgaten netjes af te zetten, zoals juffrouw Van Buren deed, en een koets met paarden, als juffrouw De Riet, die het zweepkoord zo natuurlijk wist te doen kronkelen of het een gouden kurketrekker was, dat is iets anders. Het is gemakkelijk gezegd: ’t is maar koekvergulden! Maar ik verzeker u dat koekvergulden en koekvergulden twee is, en dat er bijvoorbeeld een hemelsbreed onderscheid was tussen de vrijer, die Toosje, en de vrijer, die Truitje had uitgemonsterd, zodat Toosje zelf moest bekennen dat ze niet wist hoe Truitje die parapluie zo natuurlijk kreeg; waarop de vrijer van Truitje dan ook rondging, en het gehele gezelschap eenstemmig verklaarde, dat het waarlijk was alsof die parapluie leefde. Ik voor mij kan u als eerlijk man betuigen dat mij, nadat ik eerst mijn krachten aan de zadel van de ruiter, die juffrouw Noiret onderhanden had, had beproefd, en mij van haar omtrent de hoofdgeheimen der kunst had laten onderrichten; dat mij, zeg ik, een koude rilling door de leden ging, toen er een grote, majestueuze dagbroer voor mijn eigen onbijgestane verantwoording werd gelegd. Eén ding kan ik niet nalaten hier ten algemenen nutte op te merken. In het koekvergulden is vooral van het uiterste gewicht de juiste hoeveelheid water die men op de plaats penseelt, waar men het goud op wil doen kleven; want neemt men die te gering, zo wil het niet kleven, en doet men het te nat, zo wordt het verguldsel dof. En wat is er nu aan een doffe dagbroer? Spoedig was men het er over eens, dat ik het al heel mooi begon te doen; ik hoop niet dat men grootspraak zal achten, wat ik gaarne aan de zachtmoedigheid der kritiek toeschrijf; en weldra lette men er niet meer op. Ook werd het gesprek gedurig levendiger.

Bron: Hildebrand (1839), blz. 216

20.Sint-Nicolaasavond (1849)

Sint-Nicolaasavond
De keten rammelt nog en vreeslijk luidt
de bel
Een stem bromt in de gang: ‘Is alles hier
nog wel?’
Of zoo iets. Dan opeens hoort me’aan
de zaaldeur kloppen
En eensklaps is de grond met krieken,
mang’len, moppen,*
Bonbons en ulivels bezaaid. De kleine
schaar
Vliegt henen van de deur en dringt zich
bij elkaar
En staat verlegen op de vingertjes te
knabbelen,
En durft in d’eersten schrik niet opzien
en niet grabbelen.

De deur slaat open en Sint-Nikolaas
treedt in,
Algrommlend in den baard, die
afstroomt van zijn kin;
Een masker voor ’t gelaat –
afschuwelijk van kleuren,
En wel geschikt den moed der kleinen...
op te beuren;
Een mijter op het hoofd, spits als een
suikerbrood,
Een mantel om, de voering buiten,
purper rood,
En ruimte voor zes, een groenen reiszak
in de handen,
’t Land van belofte en zoeten koek en...
slechte tanden.

P.A. de Génestet, gedeelte uit dit gedicht van in totaal IIO2 (!) versregels (1849)
* krieken: Amsterdams voor pepernoten; mang’len: amandelen; moppen: harde bruine koekjes

21.St. Niklas

St. Niklas

Vater:
Es wird aus den Zeitungen vernommen,
dass der heilige Sankt Niklaus werde
kommen
aus Moskau, wo er gehalten wert
und als ein Heiliger wird geehrt;
er ist bereits schon auf der Fahrt,
zu besuchen die Schuljugend zart,
zu sehn, was die kleinen Mägdlein und
Knaben
in diesem Jahre gelernet haben
in Beten, Schreiben, Singen und Lesen,
auch ob sie sind hübsch fromm
gewesen.
Er hat auch in seinem Sack verschlossen
schöne Puppen, aus Zucker gegossen;
den Kindern, welche hübsch fromm
wären,
will er solche schöne Sachen verehren.

Kind:
Ich bitte dich, St. Niklas, sehr,
in meinem Hause auch einkehr,
bring Bücher, Kleider und auch Schuh’
und noch viel schöne gute Sachen dazu,
so will ich lernen wohl
und fromm sein, wie ich soll. Amen.

St. Niklas:
Gott grüss’ euch, lieben Kinderlein,
ihr sollt Vater und Mutter gehorsam
sein,
so soll euch was Schönes bescheret sein.
Wenn ihr aber dasselbige nicht tut,
so bring’ ich euch den Stecken und die
Rut’.
Amen.

Volksgut; bron: Rheinisches Lesebuch

22.Niklasliedchen


Senter Klos, den heil’gen Mann,
treckt sin Stefels on Sporen an,
ritt domet no Amsterdam,
van Amsterdam no Spanien;
de Äppeltes van Oranien,
de Beertes van den Bohnen:
Senter Klos sall wel bald komen!

Niederrhein. Volksgut;
bron: Rheinisches Lesebuch

23.la légende de Saint-Nicolas (1842)

In Lotharingen wordt nog steeds de legende van de drie kinderen in een lied verhaald. Oorspronkelijk werd het opgetekend door Gérard de Nerval in de Valois en in 1842 gepubliceerd. Het was ook in Nederland bekend:

La légende de Saint-Nicolas
Il était trois petits enfants,
Qui s’en allaient glaner aux champs
S’en vont un soir chez un boucher:
Boucher, voudrais-tu nous loger?

Entrez, entrez, petits enfants,
Y’a d’la place assurément.

Ils n’étaient pas sitôt entrés
Que le boucher les a tués,
Les a coupés en p’tits morceaux,
Mis au saloir comme pourceaux. ‘

Saint-Nicolas au bout d’sept ans
Vint à passer dedans ce champ;
Il s’en alla chez le boucher:
Boucher, voudrais-tu me loger?

Entrez, entrez, Saint-Nicolas,
Y’a d’la place, il n’en manque pas.
Il n’était pas sitôt entré
Qu’il demanda à souper.

Voulez-vous un morceau d’jambon?
Je n’en veux pas il n’est pas bon!
Voulez-vous un morceau de veau?
Je n’en veux pas il n’est pas beau!

Du p’tit salé, je veux avoir
Qu’il ya sept ans qu’est dans l’saloir.
Quand le boucher entendit ça,
Hors de sa porte il s’enfuya.

Boucher, boucher ne t’enfuis pas;
Repens-toi, Dieu te pardonnera.
Saint-Nicolas alla s’asseoir
Dessus le bord de ce saloir.

Petits enfants qui dormez là,
Kinderen, jullie die daar slapen,
Je suis le grand Saint-Nicolas.
Ik ben de grote Sint-Nicolaas.
Et le Saint étendit trois doigts:
En hij hield drie vingers omhoog,
Les p’tits se relevèrent tous les trois.
De kleintjes stonden alle drie op.

De legende van Sint-Nicolaas

Drie kind’ren waren langs de baan,
Naar ’t afgemaaide veld gegaan.
Zij kloppen bij den slachter, laat:
Ach laat vannacht ons niet op straat!

Komt binnen, kind’ren komt maar in,
Er is nog plaats in mijn gezin.

Zij waren pas in huis gegaan,
De slachter heeft ze dood gedaan,
Gesnêen in stukjes, en, ’t is echt,
Lijk zwijntjes dan in 't zout gelegd!

Na zeven jaar kwam Sint Niklaas,
In ’t zelfde veld, die heilge man.
Hij ging ook bij de slachtersbaas:
Zeg, slachter, of ’k hier slapen kan?

Kom binnen, kom maar Sint Niklaas,
Voor u toch is hier altijd plaats.
Zodra hij binnen was gegaan,
Sprak hij de baas om eten aan.

Wat wilt gij, zeg maar, worst of ham?
't Is niet voor dat vlees, dat ik kwam.
Verkiest ge een stuk van ’t vette kalf?
Och, dat voldoet maar half en half.

Gezouten vlees is ’t, dat ’k verlang,
Gekuipt al zeven jaren lang.
De slachter had pas dit verstaan,
Als hij is op de vlucht gegaan.

Neen, vlucht niet, slachter, heb berouw,
Opdat God u vergeven zou.
Drie vingers lei de heilge man
Op ’t kantje van de zoutkuip dan.

Le premier dit: J’ai bien dormi!
Ik sliep zo wel! zei ’t eerste kind;
Le second dit: Et moi aussi,
Het tweede zei: ik ook, mijn vrind,
Et le troisième répondit:
En ik, zei ’t derde kind op ’t laatst,
Je croyais être en Paradis.
Dacht mij in ’t Paradijs verplaatst.

Bron: Hemels lekker, peperkoek van Sinterklaas

24.Circulaire (1890)

Op 6 december I868 werd er aan de kinderen uit de betere stand een circulaire uitgedeeld waarin de dames van de ‘Louisekrans’, die de Louisebewaarschool, een bewaarschool voor arme kinderen, beheerden, stelden:

de kinderen in Amsterdam die op Sint Nicolaas nieuw
Speelgoed hebben gekregen, er zeker niet aan denken dat er zo
heel veel arme kinderen zijn, die nooit zulk mooi Speelgoed
krijgen en die al heel blij zijn, als zij voor de winkels naar al dat
moois mogen kijken, en dan voor zij naar bed gaan een
boterham kunnen krijgen.

De dames willen met Kerstmis de kleintjes trakteren op een stukje speelgoed of een Prentenboekje en vragen daarbij de hulp van de Amsterdamse kinderen. In de jaren daarna vervroegt men deze oproep en wordt juist rond Sinterklaas een feest voor kinderen van armere scholen gevierd.

F.G.H. Muller (1890), Gemeentearchief Amsterdam

25.Lied gezongen tijdens het Sint-Nicolaasfeest in het Paleis voor Volksvlijt (1875); wijze waarschijnlijk: Wien Neêrlandsch bloed


Weer Sint Niklaas, wel bitter koud
Maar anders toch mooi weêr,
De sterren flikkren om het meest
Het lieve feest ter eer.
En alle kindren zijn weêr blij,
Uit ieders oog blinkt vreugd;
Geen wonder, midden in tgenot,
Wie is dan niet verheugd?

Ja, Sint Niklaas! Goed heilig man,
Gij zijt weêr op uw tijd,
Gij denkt aan Amstels kindren wel
Waar gij ook henen rijdt.
Gij vraagt aan ’t Dames Comité:
‘Wat moet het zijn van t jaar?’
En de edle Vrouwen zeggen u:
‘Maak maar weêr goed wat klaar!’

De chocolade en krentenbrood,
Zijn wellicht weêr present,
En wat er verder meer nog komt,
Wij raden t wel omtrent;
Want vader las ook in de krant
Van speelgoed en nog meer,
Van Aarlekijn en Colombine,
O he? Wat prettig weêr.

Gelukkig nu, die trouw en goed
Op school heeft opgepast;
Die zit nu hier in t groot Paleis
En gaat er recht te gast.
Een ‘Dank u, vriendlijk! Lieve schaar
Van Dames! O zoo goed!’
Vloeit nu uit aller hart en mond,
‘Voor 'tgeen Ge ons kindren doet.’

December 1875 D.W.B.
Bron: F.G.H. Muller (1890), Gemeentearchief Amsterdam

26.Verslag intocht in Venray (1888)

Ingezonden stukken Venraai, 6 december I888
Nog had de zilveren maan haar licht niet verloren of de gulden stralen der zon deden haar glans verbleeken.
Doch welk een zon?
Het was de St.Nikolaas-zon, welke, als het ware, een bode was voor het welslagen van een feest ondernomen door het Fanfare Gezelschap ‘Euterpe’. Menig jeugdig oog kon verleden nacht den slaap niet vatten, droomende van hetgeen de goede Sint zou brengen! Menig jeugdig oor had iets opgevangen, n.l. dat de Heilige Man in eigen persoon zijne lievelingen zou komen bezoeken. Voorwaar! Het was dan ook niet te verwonderen dat kleine en ook zelfs groote kinderen heden morgen reeds vroeg op de been waren om den intocht van den zoo gevierden heilige te zien.
De uitkomst heeft de verwachting ver overtroffen, en mijne onbedreven pen schiet te kort om den indruk weêr te geven welken de optocht van St. Nicolaas te weeg heeft gebracht, zóó goed, zóó schoon en geordend als deze was.
Wij willen het echter beproeven.
Bezie vooreerst den voorrijder, die op zijn eerst onwilligen doch later goed gedresseerden pony den stoet open en door zijne steeds heldere en zuivere tonen u de komst van den Sint aankondigt. Aanschouw dan St. Nikolaas..., doch neen! Zie liever naar den Engel en zijne knechten, die u met milde hand allerlei gaven doen uit naam van den kindervriend. Zie dan den Heiligen Man aan, omgeven door zijne trawanten! Hoe welwillend hij is jegens zijne kleinen, die niemand hetzij arm of rijk overslaat en voor een ieder een zacht, goed en welwillend woord over heeft!
Maar! Hebt ook een oog en oor open voor de Fanfare van Venraai, welke u in onbeschrijfelijk korten tijd dezen genotvollen dag heeft bereid, en door hare welluidende tonen den intocht van St. Nicolaas opluisterde.
Zooals ik reeds vermeldde was het door toedoen der Fanfare ‘Euterpe’ dat het feest tot stand kwam, voornamelijk met het doel de minder begunstigde kinderen te willen doen deelen in het feest van den dag, en hiertoe werd zij in staat gesteld door Venraai’s ingezetenen niet alleen, maar ook op aansporing van hare ijverigen en wakkeren directeur, den Heer J. Verheugen.
Geen Uwer die dit zal lezen, zal dan ook met mij moeten instemmen dat Venraai zich zelf waardig heeft getoond; dat het met samenwerking veel tot stand kan brengen en met mij den kreet uiten:
‘Leve Venraai’
‘Leve de Fanfare’
‘Leve haar Directeur’
A.A.S.

N.B. Hannes Mof zou ik haast vergeten, doch geloof te mogen zeggen uit naam ook van anderen, dat deze zijn rol uitstekend vervulde.


Peel en Maas, ingezonden stukken (8 december I888 )

27.Account of a Visit from St. Nicholas

Dr. Clement Clarke Moore (1779-1863)

’Twas the night before Christmas, when all through the house
Not a creature was stirring, not even a mouse;
The stockings were hung by the chimney with care,
In hopes that St. Nicholas soon would be there;

The children were nestled all snug in their beds,
While visions of sugar-plums danced in their heads;
And mamma in her ’kerchief, and I in my cap,
Had just settled down for a long winter’s nap,

When out on the lawn there arose such a clatter,
I sprang from the bed to see what was the matter.
Away to the window I flew like a flash,
Tore open the shutters and threw up the sash.

The moon on the breast of the new-fallen snow
Gave the lustre of mid-day to objects below,
When, what to my wondering eyes should appear,
But a miniature sleigh, and eight tiny reindeer,

With a little old driver, so lively and quick,
I knew in a moment it must be St. Nick.
More rapid than eagles his coursers they came,
And he whistled, and shouted, and called them by name;

‘Now, DASHER! Now, DANCER! Now, PRANCER and VIXEN!
On, COMET! On CUPID! On, DONDER and BLITZEN!*
To the top of the porch! To the top of the wall!
Now dash away! dash away! dash away all!’

As dry leaves that before the wild hurricane fly,
When they meet with an obstacle, mount to the sky,
So up to the house-top the coursers they flew,
With the sleigh full of toys, and St. Nicholas too.

And then, in a twinkling, I heard on the roof T
he prancing and pawing of each little hoof.
As I drew in my hand, and was turning around,
Down the chimney St. Nicholas came with a bound.

He was dressed all in fur, from his head to his foot,
And his clothes were all tarnished with ashes and soot;
A bundle of toys he had flung on his back,
And he looked like a peddler just opening his pack.

His eyes - how they twinkled! his dimples how merry!
His cheeks were like roses, his nose like a cherry!
His droll little mouth was drawn up like a bow,
And the beard of his chin was as white as the snow;

The stump to a pipe he held tight in his teeth,
And the smoke it encircled his head like a wreath;
He had a broad face and a little round belly,
That shook, when he laughed like a bowlful of jelly.

He was chubby and plump, a right jolly old elf,
And I laughed when I saw him, in spite of myself;
A wink of his eye and a twist of his head,
Soon gave me to know I had nothing to dread;

He spoke not a word, but went straight to his work,
And filled all the stockings; then turned with a jerk,
And laying his finger aside of his nose,
And giving a nod, up the chimney he rose;

He sprang to his sleigh, to his team gave a whistle,
And away they all flew like the down of a thistle.
But I heard him exclaim, ere he drove out of sight,
‘HAPPY CHRISTMAS TO ALL, AND TO ALL A GOOD-NIGHT!’

Bron: H.J.Franzen, Nikolaos van Manhattan, deel 2: Santa Claus (z.j.)
* In de oorspronkelijke versie heetten de laatstgenoemde rendieren ‘Dunder’ en ‘Blixem’

28.Brief van Virginia O’Hanlon aan de New York Sun (1897)

Op 20 september 1897 ontving de redactie van de New York Sun een brief met de vraag van de acht jaar oude Virginia O’Hanlon. Het zou de meest herdrukte brief aan een krant worden ter wereld!

Dear Editor.
I am 8 years old. Some of my little friends say there is no SANTA CLAUS. Papa says ‘If you see it in our newspaper it’s so.’ Please tell me the truth, is there a SANTA CLAUS?

Hoofdredacteur Frances Pharcellus Church schreef in de krant dit antwoord:

Virginia, your little friends are wrong. They have been affected by skepticism of a skeptical age. They do not believe except what they see. They think that nothing can be which is not comprehensible by their little minds. All minds, Virginia, whether they be men’s or children’s, are little. In this great universe of ours man is a mere insect, an ant, in his intellect, as compared with the boundless world about him, as measured by the intelligence capable of grasping the whole of truth and knowledge.
Yes, Virginia, there is a Santa Claus.
He exists as certainly as love and generosity and devotion exist, and you know that they abound and give to your life its highest beauty and joy. Alas! How dreary would be the world if there were no Santa Claus? It would be as dreary as if there were no Virginias. There would be no childlike faith then, no poetry, no romance to make tolerable this existence. We should have no enjoyment except in sense and sight.
The eternal light with which childhood fills the world would be extinguished. Not believe in Santa Claus? You might as well not believe in friends! You might get your papa to hire men to watch all the chimneys on Christmas Eve to catch Santa Claus, but even if they did not see Santa Claus coming down, what would that prove? Nobody sees Santa Claus, but that is no sign that there is no Santa Claus. The most real things in the world are those that neither children nor men can see. Did you ever see fairies dancing on the lawn? Of course not, but that’s no proof that they are not there. Nobody can conceive or imagine all the wonders that are unseen and unseeable in the world.
You tear apart the baby’s rattle to see what makes the noise inside, but there is a veil covering the unseen world which not the strongest man, not even the united strength of all the strongest men that ever lived, could tear apart. Only faith, poetry, love, romance can push aside that curtain and view and picture the supernatural beauty and glory beyond. Is it all real? Ah, Virginia, in all this world there is nothing else real and abiding.
No Santa Claus? Thank God, he lives and he lives forever. A thousand years from now, Virginia, nay 10 times 10 thousand years from now, he will continue to make glad the heart of childhood.

Vertaling:

Beste uitgever,
Ik ben 8 jaar. Mijn vriendinnetjes zeggen dat Santa Claus niet bestaat. Pappa zegt: ‘Als het in onze krant staat, dan is het waar.’ Wilt u me alstublieft de waarheid vertellen: bestaat Santa Claus?
Virginia O’Hanlon

Virginia, jouw vriendinnetjes hebben het mis. Ze zijn aangetast door de scepsis van een sceptische tijd. Ze geloven alleen maar wat ze zien. Ze denken dat ze iets dat ze met hun kleine verstand niet kunnen bevatten, niet kan bestaan. Het menselijk verstand, Virginia, van grote mensen én van kinderen is klein. In dit grote heelal is de mens maar een klein insect, vergeleken bij de grenzeloze wereld om hem heen een miertje wat z’n verstand betreft, in vergelijking met het verstand dat de gehele waarheid en alle kennis kan bevatten.
Ja, Virginia, Santa Claus bestaat! Net zo zeker als liefde en vrijgevigheid en toewijding, die zoals je weet aan je leven de grootste schoonheid en vreugde geven. Ach! Hoe vervelend zou de wereld eruitzien als Santa Claus niet bestond. Net zo vervelend als wanneer er geen Virginia’s zouden bestaan! Er zou dan geen kinderlijk geloof zijn, geen poëzie, geen romantiek om ons bestaan draaglijk te maken. We zouden geen plezier hebben, alleen maar kunnen tasten en kijken. Het eeuwige licht waarmee kinderen de wereld vullen, zou zijn uitgedoofd.
Niet in Santa Claus geloven? Dan kun je net zo goed niet in vrienden geloven. Je zou je vader zover kunnen krijgen dat hij mannen huurt om op kerstavond alle schoorstenen in de gaten te houden om zo Santa Claus te vangen, maar zelfs als zij Santa Claus niet naar beneden zouden zien komen, wat zou dat dan bewijzen?
Niemand ziet Santa Claus, maar dat is niet het bewijs dat Santa Claus er niet is. De meest werkelijke dingen in de wereld zijn dingen die kinderen noch grote mensen kunnen zien. Heb je ooit elfjes op het pad zien dansen? Natuurlijk niet, maar dat is geen bewijs dat ze er niet zijn. Er is niemand die zich alle wonderen die er onzichtbaar en ongezien in de wereld zijn, kan voorstellen of bevatten.
Je kunt een rammelaar van een baby uit elkaar halen om te zien wat het geluid daarbinnenin maakt, maar er is een sluier die de onzienbare wereld bedekt en die niet door de sterkste man, zelfs niet door de gecombineerde kracht van alle sterke mannen die ooit geleefd hebben, kapot gescheurd kan worden. Enkel geloof, poëzie, liefde of romantiek kunnen dat gordijn opzij schuiven en de bovennatuurlijke schoonheid en glorie erachter aanschouwen. Is het allemaal echt?
Ach, Virginia, in deze hele wereld is er niets anders dat echt en blijvend is.
Geen Santa Claus? Goddank leeft hij en leeft hij voor altijd. Over duizend jaar, Virginia, of nee, 10 keer 10 duizend jaar vanaf nu, zal hij nog steeds doorgaan de harten van de jeugd te verblijden.

Bron: G. Cioffari o.p. (1994); vertaling: H.J. Franzen en H.L.C.M. Verdonk

29.Het liedje van twee sinten

Ik hou van Sint Niklaas
ik hou van Sinte Martin
ik hou van de ezel van Sint Niklaas
ik hou van het zwaard van Sinte Martin
ik hou van de ezel een oude wijs van wijze goedheid
-zijn rug draagt rust door de straat onbewuste venter ik hou van het zwaard het klieft de eigen mantel
-plotse scherpte van nieuwe ogen over de schijn der dingen goed en wijs scherp en rustig

ik hou van de ezel van Sint Niklaas ik hou van het zwaard van Sinte Martin ik hou van Sint Niklaas ik hou van Sinte Martin

Paul van Ostaijen
Bron: WJ. Dekker (z.j.)

30.Sint Niklaas

Sint Niklaas appelbaas
uit het land van Waas
heilige Paus
die ging lopen
uit een deeg van spekulaas
kom ons toewaarts heilige Klaas
wij die wachten op een heel klein beetje honig
Zie ons lippen droog
niet van ’t bidden is het
wel van heel veel kou
lieve Paus lieve Paus

Laad uw ezel laad uw neger laad uw knecht
- appelbaas uit het land van Waas -

met veel snoep en snoeperij
Wij staan bij de bakkerij jou te wachten
Breng de kleinen in hun schoentje
marsepein en een citroentje
(voor jouw ezel ligt het brood reeds klaar)
Breng de groten - lieve Paus lieve Paus
zonder dat zij ’t gissen
laat het zachtjes glijden door de schouw -

een klein beetje moed
en
een zoen van jou
en vooral
geef Nonkel Jan
nu zijn houten pijp
dan krijg jij een zoen
en jouw ezel ook jouw Boudewijn
appelbaas
uit ’t land
van Waas

Bron: Paul van Ostaijen in Music-Hall

31.Sint-Nicolaasspel, zoals op Vrije Scholen opgevoerd

Het Sint-Nicolaasspel zoals dat op Vrije Scholen in de sinterklaastijd opgevoerd wordt:
Sterrenkinderen:
Over sterren, over zonnen
zachtjes gaat Maria’s voet.
Louter goud uit sterrenbronnen
brengt zij als een hemelgroet.
Schrijdt Maria langs Gods wegen
hoog door hemellicht omstraald
weeft zij het kleed van sterrenzegen
waar Gods kind in nederdaalt.

Nicolaas:
Gegroet Maria, wat doet U daar?

Maria:
Ik breng de sterrengaven bij elkaar.

Nicolaas:
Vertel mij eens, Maria rein
Wat voor gaven door de sterren geschonken zijn.

Maria:
Ik schreed langs de sterren van het jaar
zij glansden er zo rein en klaar
ieder gaf mij het schoonste wat hij had
een draad geheel in goud gevat.

Nicolaas:
Die draad die zij hebben gegeven
Wat doet U ermee?

Maria:
Ik wil ervan weven
een gouden kleed voor het Jezuskind
dat het bereid de aarde vindt,
Om in de kerstnacht te worden ontvangen,
Maar Sint-Nicolaas, ik heb een verlangen:
Iets ontbreekt nog aan dit stralenkleed.

Nicolaas:
Hoe kan dit Maria, met al de zorg
die U eraan besteedt?

Maria:
Dat wat de kinderharten kunnen geven
wil ik graag in dit kleed verweven.
Hun daden, hun liefde, hun goede gedachten
want daarin schuilen sterrenkrachten.

Nicolaas: ... (naar de kinderen)
Ik ben op weg om naar de aarde te gaan
want in de vijfde decembernacht
wordt daar op mijn verjaardag gewacht.
Maria-lief, nu moet U eens bedenken
aan alle kinderen breng ik geschenken.
Ik maak ze dan dankbaar, vrolijk en blij
en neem dan hun dank als een gave van mij
dat schenk ik U blijgezind
om te voltooien het kleed van het kind.

Maria:
Ik dank U, Sint-Nicolaas, maar mag ik nog wat vragen:
Wie zal er die gaven hemelwaarts dragen?

Sterrenkinderen:
Maria, mogen wij dat doen?

Nicolaas:
Ja, ja, maar hoe zult U naar de aarde gaan?

Maria:
Sint-Nicolaas, kunnen ze niet met U mede gaan?

Nicolaas:
Maria, het spijt me, hoe lief ze het ook vragen,
Mijn mantel kan niet al die kinderen dragen.

Maria:
Maar sterrenkinderen, vraag het toch aan de maan,
Die kent de weg om naar de aarde te gaan.

Nicolaas:
Ik zal het vragen aan de maan
Hoe ze naar de aarde kunnen gaan.

Nicolaas:
Goedenavond maan.

Maan:
Goedenavond Sint.

Nicolaas:
Wees deze sterren welgezind
En zeg hun hoe ze het best naar de aarde reizen.

Maan:
Als de zon meegaat, wil ik de weg wel wijzen.

Nicolaas:
Goedemorgen zon.

Zon:
Goedemorgen Sint.

Nicolaas:
Wees deze sterren welgezind
en help hen naar de aarde reizen
door samen met de maan de weg te wijzen.

Zon:
Wat willen deze sterren daar?

Nicolaas:
Ze willen verzamelen met elkaar
de gaven van dankbaarheid van elk kind
dat op aarde geschenken krijgt van de Sint.
Want uit die dank die de kinderen geven
kan Maria het kleed van het kerstekind weven.

Zon:
Ik wil de sterren de weg wel wijzen
en helpen naar de aarde reizen.
Maar ieder sterrenkind moet zijn kroon
afleggen in de hemelwoon.

Sterrenkinderen:
Over sterren, over zonnen
zachtjes gaat Maria’s voet.
Louter goud uit sterrenbronnen
brengt zij als een hemelgroet.
Schrijdt Maria langs Gods wegen
hoog door hemellicht omstraald
weeft zij het kleed van sterrenzegen
waar Gods kind in nederdaalt.

Naar: D. Udo de Haes, Zonnegeheimen, deel 4:
De herfst en Michaël, Sint-Maarten en Sint-Nicolaas

32.Kleine catechismus van St. Nicolaas (1962)

Vraag: ‘Bestaan er meerdere Sinterklazen?’
Antwoord: ‘Er bestaat slechts één Sinterklaas, doch in meerdere personen.’
Vraag: ‘Wat moeten wij denken van de mening dat er geen Sinterklaas zou bestaan?’
Antwoord: ‘De mening dat er geen Sinterklaas zou bestaan is een afschuwelijke ketterij, die wij met kracht moeten bestrijden.’
Vraag: ‘Kunnen zij, die niet in Sinterklaas geloven, toch nog tot de gelovigen gerekend worden?’ Antwoord: ‘Zij die niet in Sinterklaas geloven, kunnen voorzeker nog tot de gelovigen gerekend worden. Maar Sinterklaas houdt niet meer van hen.
Zij behoren derhalve niet meer tot de beminde, maar tot de volwassen gelovigen.
Vraag: ‘Hoe is het mogelijk dat Sinterklaas met paard en al door de schoorsteen komt?’
Antwoord: ‘Dat Sinterklaas met paard en al door de schoorsteen komt, is een mysterie, dat wij kinderlijk moeten aanvaarden.’
Vraag: ‘Zal ons dit mysterie ooit worden uitgelegd?’
Antwoord: ‘Dit mysterie zal ons in het hiernamaals door Sinterklaas zelf worden uitgelegd.’
Vraag: ‘Is Sinterklaas in de hemel?’ Antwoord: ‘Wis en waarachtig, wat zullen we nou hebben?’
Vraag: ‘Hoe kan Hij dan elk jaar uit Spanje komen?’
Antwoord: ‘Dat Sinterklaas in de hemel is, en toch elk jaar uit Spanje komt, is weer een van die mysteries, die wij met blijmoedigheid moeten aanvaarden.’ Vraag: ‘Zal ook dit mysterie later worden uitgelegd?’
Antwoord: ‘Dit mysterie zal nimmer worden uitgelegd.’
Vraag: ‘Is Sinterklaas ook klein geweest?’
Antwoord: ‘Sinterklaas is nimmer klein geweest, maar terstond als Sinterklaas geboren.’
Vraag: ‘Is dit ook een mysterie?’ Antwoord: ‘Dit is volstrekt geen mysterie. Want als Sinterklaas klein geweest was, had Hij in zichzelf moeten geloven, en iemand, die in zichzelf gelooft, kan niet heilig worden.’
Vraag: ‘Waarom rijdt Sinterklaas over de daken?’
Antwoord: ‘Sinterklaas rijdt over de daken om vijf redenen:
1e. omdat het een wonder is;
2e. omdat daar het minste kwaad gebeurt;
3e. omdat daar de meeste schoorstenen staan;
4e. uit de macht der gewoonte;
5e. omdat Hij boven hoogtevrees staat.’

Vraag: ‘Hoe is het te verklaren dat Sinterklaas meer aan rijke dan aan arme kindertjes geeft?’
Antwoord: ‘Dat Sinterklaas meer aan rijke dan aan arme kinderen geeft, is helaas wederom een mysterie.’
Vraag: ‘Zal ook dit mysterie ons in het hiernamaals verklaard worden?’
Antwoord: ‘Neen. Dit mysterie zal ons, naarmate wij ouder worden, reeds op aarde duidelijk worden.’
Vraag: ‘Is Sinterklaas lid van de Katholieke Volkspartij?’
Antwoord: ‘Sinterklaas is geen lid van de Katholieke Volkspartij. Maar daar het niet ontkend kan worden dat Hij altijd in beweging is voor het volk, is Hem het lidmaatschap aangeboden der Nederlandse Volksbeweging.’
Vraag: ‘Heeft Sinterklaas dit aanvaard?’ Antwoord: ‘Sinterklaas heeft geweigerd, en wel om twee redenen: ie. omdat Hij boven de partijen staat; 2e. omdat Hij er niets van begrijpt.’ Vraag: ‘Begrijpt Sinterklaas dan niet alles?’
Antwoord: ‘Sinterklaas begrijpt alles, maar er zijn grenzen.’
Vraag: ‘Is Sinterklaas onfeilbaar?’ Antwoord: ‘Sinterklaas is in suiker en speelgoed voorzeker onfeilbaar, doch daarbuiten kan en mag Hij dwalen.’ Vraag: ‘Is Sinterklaas gehoorzaamheid verschuldigd aan de paus?’
Antwoord: ‘Sinterklaas houdt weliswaar voeling met Rome, doch is daartoe geenszins verplicht.’
Vraag: ‘Staat Sinterklaas onder het gezag der Nederlandse bisschoppen?’ Antwoord: ‘Op de begane grond is Sinterklaas onderworpen aan het gezag der Nederlandse bisschoppen, doch eenmaal op de daken beschouwt Hij zich buiten het bereik van het episcopaat.’
Vraag: ‘Berust deze beschouwing op goede gronden?’
Antwoord: ‘Deze beschouwing berust meer op hoge, dan op goede gronden.’

Bron: ‘De kleine catechismus van St. Nicolaas’ in Kopstukken (1962) van Godfried Bomans

In de katholieke Kerk was het tot 1965 de gewoonte dat kinderen vanaf de derde klas lagere school catechismusles kregen; dit waren lessen over geloofszaken. Ze moesten dan letterlijk vragen en antwoorden uit het hoofd leren. Godfried Bomans verwijst hiernaar met deze ‘kleine catechismus’.

33.’t Verhaal van tante Mathilde

En dit is ’t verhaal van tante Mathilde, van tante Mathilde
uit ’s-Hertogenbosch, die niet aan de Sint geloven wilde
en altijd beweerde: Die baard, die zit los!
Die tabberd, die mijter, hij heeft ze gehuurd!
’t Is zo maar een mannetje, hier uit de buurt.
De hele familie verbleekte en trilde,
wanneer ze dat zei, onze tante Mathilde!

O,tantetje, wees toch voorzichtig! riep vader,
als Pieter het hoort, wordt ie vreselijk kwaad.
’t Is kwart over acht, het uur komt al nader,
daar wordt al geklopt, zo meteen is ’t te laat!
En werkelijk, nu ging het feest al beginnen;
tik-tik aan de voordeur. Daar kwamen ze binnen:
Sint-Nicolaas, statig en streng en rechtop,
en Pieter, die strooide met koekjes en drop!

De kinderen zongen en juichten en gilden,
Sint-Nicolaas lachte en wenkte zijn knecht.
’t Ging allemaal goed, totdat tante Mathilde
ineens hard ging roepen: Die baard is niet echt!
Ze deed een paar stappen naar voren... helaas,
ze trok aan de baard van Sint-Nicolaas.
Het was of het hele gezelschap verkilde.
Wat dom en brutaal van die tante Mathilde!

Wat zou er nu komen? Wat ging er gebeuren?
Sint-Niklaas werd dodelijk bleek en sprak:
Het spijt me. Hoezeer ik het ook moet betreuren,
maar tante Mathilde moet mee in de zak!
Je snapt, dat de kindertjes vreselijk schrokken,
ze kropen meteen achter moeders rokken.
En tante Mathilde? Ze beet en werd woest,
ze schopte en trapte. Maar ’t hielp niet, ze móést.

De volgende dag lag het schip aan de kade,
een prachtig nieuw schip, gemeerd aan de wal,
van allerlei werd in het ruim geladen:
ook tante Mathilde, met zak en al!
De schimmel, doodmoe van het daken bestijgen,
stond boven aan ’t dek nog amechtig te hijgen.
De Sint wuifde vrolijk en liep heen en weer,
en schreeuwde: Tot ziens, tot de volgende keer!

’t Was frisjes en Pieterbaas blies in zijn wanten;
hij vroeg: Sinterklaas, nu even nog dit:
wat moeten we strakjes beginnen met tante?
Met tante Mathilde, bij ons in Madrid?
Wat zeg je? zei Sint; hij werd bleek om de neus,
daar had hij nog niet aan gedacht, en heus...
Zijn verdere leven met tante Mathilde?
Daarginds bij hem thuis in Madrid? Hij rilde...

Toen zei hij: Laat tante Mathilde maar lopen,
zij is nu voldoende gestraft. Laat ’r los!
Ze maakten die zak-vol-tante open
en zij kon teruggaan naar ’s-Hertogenbosch.
De hele familie stond op haar te wachten,
ze haalden haar binnen; ze huilden en lachten.

En weet je wat tante meteen heeft gezegd?
Toch weet ik het zeker: Die baard is niet echt!

We zullen ’t er verder nou maar bij laten...
met tante Mathilde valt niet te praten!

Bron: Annie M.G. Schmidt, Ziezo (1989)

34.Groot zijn

Het geeft niet meer of wij iets wensen,
want Sinterklaas komt niet bij mij.
Hij komt niet meer bij grote mensen,
hij gaat aan onze deur voorbij.
Want als je groot bent, zoals wij,
helaas, helaas, dan gaat Sinterklaas
je deur voorbij.

Koop ’t zelf, zegt-ie.
Je bent te oud, zegt-ie.
Grote slungel, zegt-ie.
Jullie krijgt niks, zegt-ie.
Ga nou gauw,
gekke meneer,
gekke mevrouw.
Nou goed, we doen het zelf.
Van acht tot half elf.
Dan geven we een paar
cadeautjes aan mekaar.

We kunnen zingen bij de schoorsteen,
maar ’t heeft toch eigenlijk geen zin.
We kunnen onze schoentjes zetten,
maar s morgens ligt er toch niks in.
Want als je groot bent, zoals wij,
helaas, helaas, dan gaat Sinterklaas
je deur voorbij.

’t Is jammer, dan maar niet.
We spelen zelf voor piet.
We zijn helaas geen kind.
We spelen zelf voor sint.
Want als je groot bent, zoals wij,
helaas, helaas,
dan gaat Sinterklaas
je neus voorbij.

Bron: Annie M.G. Schmidt, Ja zuster, nee zuster (2002)

35.Pact der Gevers

Vriendschapsakkoord tussen Sint-Maarten, Sint-Nicolaas en de Kerstman

Ondergetekenden,
Martinus van Tours, ook gekend onder de naam Sint-Maarten, wonende op
diverse plaatsen in de hemel en op aarde;
→Nicolaas van Myra, ook gekend onder de naam Sint-Nicolaas, wonende
te Spanje en in diverse plaatsen in de hemel en op aarde;
→de Kerstman, ook gekend onder de naam Santa Claus, woonachtig in het
Noordpoolgebied; erkennen elkaars tradities en volksgebruiken als weldoeners van
kinderen tijdens de wintertijd;

drukken hun bezorgdheid uit over de mistoestanden die het wezen
van de tradities schenden en hun voortbestaan bedreigen;

roepen ouders, handelaars, verenigingen, overheden en alle
personen en instanties op die op ons een beroep doen om voortaan in het
bijzonder de volgende drie richtlijnen te eerbiedigen:

1.Intochten, ontvangsten, stoeten, feesten e.d. mogen niet te lang voor het eigenlijke feest plaatsvinden. Elk van ons moet ‘zijn’ tijd krijgen, d.w.z. dat Sint-Maarten tot en met ii november gevierd kan worden; Sint-Nicolaas van i2 november tot en met 6 december en de Kerstman van 7 tot en met 25 december. Meer dan één intocht van eenzelfde gever in eenzelfde stad of gemeente wijzen wij af.

2.Alle manifestaties dienen een kindvriendelijk karakter te hebben. Persoonlijke ontmoetingen met kinderen hebben bij voorkeur een kleinschalig karakter, elk ‘bandwerk’ van onzentwege is volstrekt af te wijzen. Kindvriendelijkheid betekent ook dat wij belonend en aanmoedigend optreden i.p.v. bestraffend en angstaanjagend. Dit geldt ook voor Zwarte Pieten en andere helpers, die onze waardigheid onderstrepen.

3.De belangrijkste waarde die wij aan de kinderen willen schenken is het besef dat zij kunnen en moeten delen met en geven aan hen die het minder breed hebben zonder hiervoor een tegenprestatie te verlangen. Wij geven zelf het voorbeeld. Deze waarde staat diametraal tegenover de gulzigheid, hebzucht en consumptiedwang die sommigen volkomen ten onrechte met onze feesten verbinden.


Gedaan te Brussel op 17 november 1993
Gedaan te Utrecht op 24 november 1993
was getekend: Sint-Maarten
was getekend: Sint-Nicolaas
was getekend: Kerstman

Nicolaas van Tolentino

36.Nicolaas van Tolentino

Gebed van een gehuwde, kinderloze vrouw

Verhoor, Heer, de verlangens van uw dienares die U om een kind smeekt. U hebt ook de kinderloze moeder van de profeet Samuel en de ouders van de heilige Nicolaas van Tolentijn verhoord. Almachtige en eeuwige God, U hebt geluisterd naar het gebed van de moeder van de heilige Nicolaas en haar een voortreffelijk nakroost gegeven in diens grote heiligheid. Ik smeek U ootmoedig, op voorspraak van uw dienaar Nicolaas, mijn gebeden te willen verhoren en ons huwelijk met een kind te zegenen. Dan zal ik samen met mijn man het kind, dat U ons schenkt, opvoeden tot uw eer. Door Christus, uw Zoon en onze Heer.

Litanie ter ere van de heilige Nicolaas van Tolentijn (deel)

Heilige Nicolaas van Tolentijn, bid
voor ons.
Wonderlijk kind, door een engel aan
uw ouders voorspeld,
Gelukkig geboren uit onvruchtbare
ouders,
Reeds in uw jeugd door Jezus in het
Heilig Sacrament begroet,
Tedere minnaar van Maria,
U bewaarde standvastig de zuiverheid
van uw Doopsel.
Volmaakte navolger van Jezus,
U hebt de wereld heldhaftig versmaad,
Vurige beoefenaar van de vrijwillige
armoede,
Engel van maagdelijke zuiverheid,
Verheven toonbeeld van
gehoorzaamheid,
Spiegel van ootmoed,
Kostbare diamant van geduld,
Schitterende parel van godsvrucht,
U hebt uzelf edelmoedig verloochend,
Zeldzaam voorbeeld van
boetvaardigheid,
U stelde uw grootste wijsheid in het
kruis,
Aandachtige overweger van het leven
en de dood van Jezus,
U hebt met onverzoenlijke haat de
zonde vervolgd,
Onoverwinnelijke overwinnaar van de
duivel,
Wonderbare voorspreker van de zielen
in het vagevuur,
Priester, vol godsvrucht tijdens het
Misoffer,
Brandende fakkel van goddelijke liefde,
Blakend van ijver voor de zaligheid van
uw naaste,
Krachtige verkondiger van Gods
woord,
Voorbeeld voor alle priesters en
kloosterlingen,
Onvermoeibare beoefenaar van het
gebed,
Verheven dienaar van God, uw
heiligheid in het gebed werd door een
schitterende ster verkondigd,
Grote vriend van God, u werd
gedurende zes maanden voor uw
dood door engelenkoren met hemelse
gezangen verblijd,
Grote vriend van God, u werd in h
et uur van uw dood door Jezus, Maria en
Augustinus getroost,
Hemelse lusthof van genade en
deugden,
U hebt door het gewijde brood allerlei
rampen verdreven,
Patroon tegen pestziekten en alle
lichamelijke kwalen,
U stilt tweedracht en voorkomt oorlog
en kerkscheuring,
Troost voor vrouwen en moeders,
Bijstand van de stervenden,
Opwekker van doden,
Beschermer van de Kerk door de
bloedvloeiing van uw armrelieken,
Wij roepen u aan in alle nood bij leven
en bij sterven,

Wees genadig, spaar ons, Heer.
Wees genadig, verlos ons, Heer.

Hymne op het Nicolaasbrood (vertaald uit het Latijn)

Zieke, neem uw toevlucht tot het
genezend brood.
Kom hier wanneer u door smart
bedrukt bent.
Gebruik dit brood voor uw zieke
lichaam.

Nicolaas, schutse van onze woonstee,
Anker voor onze schepen, beschermer
van de gelovigen,
Trouwe gezel op onze levensweg,
Door dit brood geeft gij Gods zegen.

Voor hen die lijden is geen spijs
heilzamer.
Door dit brood worden pest en gevaren
geweerd.
Met Gods hulp bedaren de woedende
baren,
Wordt het verslindende vuur
bedwongen.

Wordt u van binnen gekweld, stel uw
vertrouwen op God.
Geen tegengif is machtiger dan zijn
spijs.
Wanneer in het lijden de natuur geen
verlichting
Kan bieden, zal de genade die schenken.

O zorgende liefde van de goddelijke
almacht
Die Nicolaas met zoveel kracht
verrijkte,
Dat hij door dit brood alles kon geven
Wat de lijdende gelovige maar nodig
heeft.

Voor ons, verontrust door onheil en
oorlog
En van alle kanten omringd door
gevaren,
Moge dit brood een schild zijn en
pantser,
Hoop, hulp en redding.

Heilige God, U komt alle eer toe.

Stuit de aanval van de duivelse vijand
En breng ons over naar de hemel,
Wanneer eenmaal ons moeizame leven
eindigt.

Bron: M. Schrama o.s.a. (1997)

37.Gouden Engelliederen

Twee liederen, in 1941 gemaakt naar aanleiding van een radio-uitzending over het Gouden Engelfeest in →Koedijk. Het eerste gaat als volgt:

De dag is weer gekomen
van ’t Gouden Engelfeest.
Wij hebben reeds vernomen
hoe het vroeger is geweest:
het vissersvolk van jaren her
kwam altoos bij elkaar
wanneer de buit was ingehaald
aan het einde van het jaar.

De Gouden Engel is een man
door groot en klein geëerd.
Reeds jarenlang geeft hij dit feest,
door kinderen zo begeerd.
Reeds lang tevoren dromen zij
van speelgoed altegaar,
en hunk’ren dan naar ’t grote feest,
hun feest aan het einde van het jaar.

Het tweede liedje herinnert aan Willem III, die op de dijk een kerk liet bouwen en die daarvoor - aldus wil het de overlevering - door de Koedijker bevolking ‘de Gouden Engel’ werd genoemd:

Willem de Derde, de grote graaf,
Had een hart zo eêl en braaf
Had een hart van zuiver goud
Heeft Koedijk een kerk gebouwd
Keert de zeeman huiswaarts weer
Met een buul van zilver zweer
Staat voor hem aan ’t eind van ’t jaar
Willems Gouden Engel klaar
Hoe menige zeeman, hoe menige buit
Daar hangt de Gouden Engel uit.

Willem de Derde, de goede vorst,
Heeft met eer zijn naam getorst
In de kerk is hij herdacht
Door de brand van Alva’s macht
Kerk en toren zijn vergaan
Maar zijn naam is blijven staan
Dankbaar zijn wij steeds geweest
Voor het Gouden Engelfeest
Hoe menige zeeman, hoe menige buit
Daar hangt de Gouden Engel uit.

38.Door Nederlandse immigranten vertaalde sinterklaasliedjes:

Look there is the steamer

Look there is the steamer
from far-away lands
It brings us Saint Nicholas
he’s waving his hands
His horse is a-prancing
on deck up and down
the banners are waving
In village and town

Black Peter is laughing
And tells everyone
The good kids get candy
the bad ones get none
Oh, dearest St. Nicholas
if Pete and you would
just visit our house
for we all have been good

Bright December moon is beaming

Bright December moon is beaming
boys and girls now stop your play f
or tonight’s the wondrous evening
eve of good Saint Nicholas day
over the roofs his horse unshod (2x)
brings us cake or else the rod

We will share things fair and even
marzipan and gingerbread
Oh, what fun it’ll be to play with
toys and games till time for bed
only naughty kids will shake (2x)
get the rod instead of cake

No one here needs to be fearful
mother says we have been good
though perhaps we’ve not been always
as obedient as we should s
o we wait in hopeful fear (2x)
holy saint be welcome here

Oh, come have a look at

Chorus:
Oh, come have a look at
what I’m finding in my boot
dropped through the chimney
yet no speck of soot

A doll with pigtails in her hair
her dress as whiten as saint’s old mare
a sugar bunny sweet and quaint
we thank you, dear old saint

Chorus
A jumping jack with woolly head
my name in letters of gingerbread
a book with pictures and some paint
we thank you, dear old saint

Chorus

Hear the wind over rooftops humming

Hear the wind over rooftops humming
in the chimney hear it blow
will Saint Nicholas still be coming
through the storms and through the snow? (2.x)

Yes he comes though storms are beating
on his horse so strong and fast
if he hears our hearts a-beating
surely he would not ride past (2x)

Hear who knocks there children

Hear who knocks there children
hear who taps there children
hear who raps against the window
panes
it’s a stranger surely
who is lost here surely
let us ask him what may be his name
Saint Nicholas, Saint Nicholas
pay us a call tonight please do
we’ve put hay and carrots
in each and every shoe

Naughty children, says Mum
get no presents, says Mum
who’s been naughty, says Mum
Pete will scold
for Saint Nicholas, says Mum
does not fancy, says Mum
children who refuse to do as told
Saint Nicholas, Saint Nicholas
pay us a call tonight please do
we’ve put hay and carrots
in each and every shoe

Bron: Jos Beke en Peter van Hasselt (2001)

< >