Sinterklaaslexicon

Marie-José Wouters (2009)

Gepubliceerd op 24-10-2019

Marsepein

betekenis & definitie

Het woord ‘marsepein’ zou afkomstig zijn van mawthadon; dit is een Byzantijns muntstuk waarop een voorstelling te zien was van Christus op een troon gezeten. Italianen verbasterden dit tot mauthaban. Zij gebruikten dit woord voor kostbare specerijen, en later ook voor de doosjes waarin die kostbaarheden zaten. Weer later werd alleen de zoete amandel-suikermassa matapan of marzapane genoemd.

Andere bronnen melden dat het woord afkomstig is van het Arabische marz i pane, van het Latijn Martis panis (‘brood van Mars’) of van Marci panes: Sint-Marcusbroodjes, ter ere van de heilige Marcus.

In Lübeck gaat het verhaal dat Frederik de Grote van zijn dokter amandelen moest eten om van zijn jicht te genezen. Hij had echter geen tanden meer. Zijn kok Marzip bereidde daarop Marzippan oftewel ‘brood van Marzip’.

Roemer Visscher hield er wel van; in 1614 heeft hij het in Sinnepoppen over ‘soetsmakende marssepijnen’. Jan van der Veen schreef in 1642 in Zinnebeelden, ofte Adamsappel, versiert met seer aerdige const-plaeten:

Aenschout dees Marsepeyn volpoppegoet en bloemen, Vergult, gekieremiert, men kan ’t niet alles noemen, Vol loveren geflikt op ’t ongevroren ijs, Maer watter binnenschuylt, dat werd den snoeper wys.

A Leydis, 1897.