Kettervervolging - Sedert de erkenning van het Christendom als geoorloofden godsdienst (313) en zijn verheffing tot staats-godsdienst in het Romeinsche Rijk gold ketterij als staatsgevaarlijk en strafbaar. Zij werd dan ook van staatswege vervolgd en gestraft. Naast de dringende, overtuigende roeping der kerk werd de dwingende, straffende roeping van den staat aangenomen, o. a. door Augustinus (beroep op Luk. 14: 23). In het Westen werden in het begin der Middeleeuwen alleen geestelijke straffen toegepast.
In de 12e eeuw kwam in N.- en O-Frankrijk en in Duitschland de gewoonte op dat ketters werden verbrand. Aanvankelijk verzette de kerk zich hiertegen, maar allengs, toen de ketterij toenam, drong zij aan op wetten tegen de ketterij van staatswege: rijksban, doodstraf. Na den Albigenzen-strijd werd de inquisitie (Lat. inquisitio = onderzoek n.l. van het geloof) door Gregorius IX gemaakt tot vaste instelling onder onmiddellijke leiding van den Paus (1232). In Frankrijk en Duitschland werden van konings- en keizerswege de ketters wettelijk ter dood gebracht. Hierbij stelde men zich niet tevreden met het onderdrukken der ketterij in haar openbare uitingen: godsdienstoefeningen, geschriften, verklaringen, maar ook in haar persoonlijke dragers zelve, die werden opgespoord en naar hun gevoelens onderzocht met behulp van foltering op de pijnbank e. d. Wie berouw had, werd levenslang gevangen gezet; wie niet, verbrand met verbeurd-verklaring zijner goederen. Gewoonlijk werd het vonnis door den kerkelijken rechter uitgesproken en door den burgerlijken uitgevoerd. Vooral de Dominikanen waren inquisiteurs. Deze vervolging is door de R.-K. kerk theoretisch verdedigd als toepassing van haar macht.
Deze gold als wetgevend, rechtsprekend, ook uitvoerend en dwingend. Zij past dus niet alleen geestelijke, maar ook tijdelijke, lichamelijke straffen toe, en dit niet slechts op gezag en door middel van den staat, maar ook op eigen gezag en rechtstreeks. In de Middeleeuwen is de I. volledig in Z.-Frankrijk, Navarra en Aragon toegepast. In Duitschland en Oostenrijk minder. Met name in het Noorden nagenoeg niet. Later is de I. vooral in Spanje uitgeoefend tegen Joden, Mooren, Protestanten (sedert 1481); eerste groot-inquisiteur Thomas de Torquemada (Auto-da-Fé). De Hervorming gaf aanleiding tot herstel van de I. van wege den paus (Paulus III 1542): instelling van het z.g. Heilig Officie of de Congregatie van het Roomsche en algemeene geloofsonderzoek (Lat.; Congregatio romanae et universae Inquisitionis). Ten onzent werd de I. ingevoerd door Karel V en verscherpt door Filips II (1559).
Zij ging hier niet van den paus uit, maar van de bisschoppen en van de wereldlijke overheid vooral. Zij was zeer bloedig, waar zij werd toegepast. In de Noordelijke provincies had dit niet plaats. Zij verbitterde zeer, èn als geloofsonderzoek, dat de vrijheid van geweten aantastte, en als in strijd met de rechten des volks. De z.g. Bloedplaccaten en hunne toepassing hebben veel bijgedragen tot de ontwikkeling van de Hervorming en het verzet tegen Spanje. Ook elders, met name in Z.-Europa, heeft de inquisitie gewoed en de Hervorming goeddeels of geheel onderdrukt. Van Protestantsche zijde werd verschillend over de geloofsvrijheid geoordeeld. Het standpunt van Prins Willem was niet dat der meerderheid.
Wèl stonden alle Protestanten op het standpunt, dat de kerk in elk geval zich tot geestelijke straffen: ban, uitsluiting, moest beperken en dat het geweten van ieder moest worden ontzien. De meesten echter meenden tegelijk, dat de staat den waren godsdienst moest beschermen en den valschen met zijne, d. i. met wereldlijke, dwingende macht bestrijden. Godsdienst is hierbij bedoeld als openbare, zich naar buiten vertoonende godsdienst. Gewetensonderzoek wilde men niet. Wel bestrijding van kettersche praktijken, schriftelijke en mondelinge uitingen.
Later is de gedachte van godsdienstvrijheid en verdraagzaamheid allengs doorgedrongen, hetzij voortkomend uit de onderstelling, dat elke godsdienst ten slotte betrekkelijk waar en waardevol is, hetzij dat godsdienst een zuiver geestelijk belang is, dat alleen met geestelijke middelen kan worden bestreden. Met name sedert de verbreiding van de godsdienstige vrijheids-idee van Amerika, het land der vrije Christelijke kerken en secten, uit (17e, 18e eeuw), en de Fransche revolutie, is voor de inquisitie ook in overwegend R.-K. landen weinig plaats meer, al heeft men in de 19e eeuw haar in Spanje weer trachten te vernieuwen. De R.-K. kerk geeft haar intusschen niet prijs en handhaaft haar ook nu nog, maar op kerkelijke, geestelijke wijze: de ketterij wordt beoordeeld en bestraft, in zooverre de kerk beschikt over de rechtsprekende macht in haar vollen omgang. Maar de toepassing in den vorm van vervolging ontbreekt. — H. Ch. Lea, History of the Inquisition in the middle ages 1888; in Spain etc. 1901—08; Paul Frédéricq, Corpus Documentorum Inquisitionis Neerlandicae, Tom. 1889—1903; Geschiedenis van de Inquisitie in de Nederlanden 1892 v.v.