Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

Zuid-Afrika

betekenis & definitie

(Republiek van Suid-Afrika, Republic of South Africa), republiek in het uiterste zuiden van Afrika, begrensd door de Atlantische Oceaan, Indische Oceaan, Namibië, Botswana, Zimbabwe (-Rhodesië), Mozambique, Swaziland, 1140519 km2, 24,5 mln. inw. Hoofdstad: Pretoria.

Tot Zuidafrikaans grondgebied behoren de Prince Edward en Marion Eilanden en Walvisbaai.FYSISCHE GESTELDHEID GEOLOGIE EN RELIËF. Zuid-Afrika bestaat uit twee fysisch-geografische regio’s: het plateau in het binnenland en de marginale zone tussen het plateau en de zee. Op de grens van het plateau en de marginale zone (het escarpment, de steile wand) liggen de hoogste punten van het land: Mont-aux-Sources (3299 m), Champagne Castle (3376 m), Giant’s Castle (3313 m). Het escarpment loopt van het zuidwesten naar het noordoosten via Kamiesberg, Roggeveld, Nuweveld, Sneeuberg, Suurberg, Stormberg, Natal Drakensberg, Transvaal Drakensberg.

Het plateau is een voortzetting van het Afrikaanse Schild (→kraton), opgeheven tijdens Mesozoïcum en Tertiair en is bedekt met jongere sedimenten. Het plateau is te verdelen in

a. het zuidelijkste deel van het Kalahari Bekken (650—1200 m boven zeeniveau); oppervlaktewater is hier zeldzaam;
b. de hooglanden om het bekken (1200—2500 m); een uitgestrekt, hier en daar heuvelachtig gebied, doorsneden door rivieren; onder te verdelen in:
1. het Hoge Veld (1200—1800 m);
2. het versneden basaltplateau van Lesotho;
3. het Ghaap Plateau (1500 m);
4. het Waterberg (of Palala) Plateau (1300—2000 m);
5. de sterk versneden Soutpansberg Highlands;
6. de Pietersbergvlakte (graniet; 1250 m);
7. Bushveld Basin (1000—1100 m);
8. Bushmanland;
9. Upper Karroo.

Bushmanland en Upper Karroo zijn de droogste en laagste delen van het plateau (900—1200 m).

De marginale zone is in het oosten en zuiden 80—240 km breed, in het westen slechts 60 km. Er zijn verschillende regio’s:

a. de oostelijke plateauhellingen, met in het noorden het Lowveld, dat geleidelijk overgaat in de Lebombo Range;
b. Sandveld en Hardeveld;
c. de Cape Ranges in het zuiden, bestaande uit vele evenwijdige aan elkaar lopende bergketens; hoogste punt Great Winterhoek Peak (2077 m).

De westelijke ketens hebben een noordzuid richting, b.v. Drakenstein, Cedar Range, de oostelijke ketens hebben een westoost-richting, b.v. Baviaanskloof, Kouga, Langkloof, Swartberg Range, Langeberg Range.

AFWATERING. Het Zuidafrikaanse rivierensysteem bestaat uit twee groepen:

1. het rivierensysteem dat het gehele centrale plateau draineert (47% van het totale landsoppervlak, 22% van de totale waterafvoer), bestaande uit de Oranjerivier, de Caledon en de Vaal;
2. de marginale rivieren die direct in zee uitmonden (in het zuiden en oosten) of via het Limpopo Bekken. Dit zijn meestal kleine, snel stromende rivieren. De grootste is de Tugela, die ontspringt in de Mont-aux-Sources en uitmondt in de Indische Oceaan (drainagegebied 29000 km2). In het zuiden stromen rivieren door de Cape Ranges. Belangrijkste rivieren zijn hier de Gouritz, Breede, Berg, Olifantsrivier, Gamtoos.

De grens tussen beide systemen is het escarpment en in het noorden Witwatersrand. De waterhoeveelheid bij permanente rivieren is onregelmatig en sterk seizoengebonden. Het gebied met periodieke rivieren beslaat 25% van het totale oppervlak. Rivieren in het westelijke binnenland hebben sporadisch water. Lake Fundudzi (Soutpansberge) is een natuurlijk meer. De vlakte in het binnenland heeft talloze ondiepe zoutpannen; de grootste is de Vloer (2500 km2).

Ondergronds water voedt artesische en vele natuurlijke bronnen in West-Transvaal en Griqualand. Het grootste project om gebrek aan water op te lossen is het →Oranjerivierproject. Andere waterregulariseringsen voorzieningsprojecten zijn o.a.: Tugela-Vaalproject, Bolandproject, Drakensbergproject, Umgenien Usutuproject. KLIMAAT. Zuid-Afrika heeft een grote verscheidenheid aan klimatologische condities. De grote topografische verschillen, de koude Benguelastroom aan de westkust, de warme Agulhasstroom aan de oostkust zijn er o.a. de oorzaken van. In het zuidwesten van de Kaapprovincie heerst een mediterraan klimaat.

Het westelijk kustgebied van de zuidelijke Namib, het noordelijke Cape Middle Veld en delen van de Karroo hebben een woestijnklimaat. Het centrale Hoge Veld heeft warme tot hete zomers en milde tot koude winters. De neerslag vertoont een afname van oost naar west en van zuid naar noord. De isohyeet van 400 mm/jaar verdeelt het land in een natte oostelijke en een droge westelijke helft. Ca. 65% van het land heeft minder dan 500 mm neerslag per jaar. Het uiterste westelijke gebied heeft een neerslag van minder dan 200 mm/jaar.

Het gehele midden heeft een neerslag van 200—800 mm/jaar. Bijna het gehele land heeft zomerregens. In de Drakensbergen en de Malutibergen valt in de winter sneeuw.

Van zuid naar noord blijft de temperatuur ongeveer dezelfde. Het binnenland heeft een jaarlijks gemiddelde temperatuur van 15-17 °C. Het gehele noordoostelijke grensgebied, het noordwesten van de Kaapprovincie en het dal van de beneden Oranjerivier hebben de hoogste temperaturen met een jaarlijks gemiddelde van 21 °C. FLORA. Er zijn vijf vegetatiegebieden te onderscheiden, sterk afhankelijk van neerslag en reliëf.

1. Echte woestijnvegetatie komt voor in een smalle strook langs de westkust. Half-woestijnbegroeiing (Karroovegetatie) bedekt het gehele westelijke binnenland.
2. Mediterrane vegetatie met de maquis komt voor in het gebied van de winterregens in het zuidwesten van de Kaapprovincie. Er groeien in dit gebied alleen in de valleien bomen, o.a. de Kaapceder.
3. Wouden van de gematigde luchtstreek komen voor in kleine gebieden langs de regenachtige hellingen van de Winterberg, Amatolas, Drakensbergen en het escarpment van oostelijk Transvaal. Subtropisch bos groeit in een smalle kustzone, noordoostelijk van Port Elizabeth. In moerasgebieden komen mangroven voor.
4. De savannen (bushveld-vegetatie) komen voor in het noorden en op de oostelijke hellingen van het centrale plateau. Gemengde savannen in het Lowveld en in het Bushveld Basin. Open savannen in het Kalaharigebied.
5. Grasvlaktes nemen het grootste deel van het binnenland in. Lange grassen (60—100 cm) komen voor in het zuiden, korte grassen (40—60 cm) op het eigenlijke Hoge Veld.

FAUNA. De Zuidafrikaanse fauna is sedert het begin van de 19e eeuw door het opdringen van de kolonisatie en de ongebreidelde jacht, enorm achteruit gegaan. Om totale uitroeiing te voorkomen zijn door de overheid een groot aantal wildreservaten gesticht, o.a. het Kruger Wildpark. Groot wild zoals leeuw, olifant, witte en zwarte neushoorn en buffel komt vrijwel alleen in de wildparken voor. Ook zebra, giraffe, gnoe, gemsbok, koedoe, blesbok en grote antiloopsoorten treft men eveneens uitsluitend aan in de wildparken. De springbok komt vooral in de Great Karroo en in de Oranje Vrijstaat voor en de impala vooral in Transvaal.

De kleine antiloopsoorten komen in het gehele land voor. Als schadelijk wild staan aangemerkt: jakhals, caracal (Afrikaanse lynx), luipaard. Bavianen leven in het gehele land, apen in Natal en Transvaal. Behalve talrijke onschadelijke slangen komen over het gehele land ook gifslangen voor (cobra, ringhals, pofadder). Ook het aantal soorten vogels is groot. In Zuid-Afrika komen o.a. de secretarisvogel, struisvogel, papegaai, flamingo, albatros, Cape hen en trapgans voor. De meeste vogels zijn vertegenwoordigers van de Ethiopische regio, maar ook de tropische regio en Antarctische regio zijn vertegenwoordigd.

BEVOLKING ALGEMEEN. Volgens historische, etnische en maatschappelijke normen kan men de volgende demografische eenheden onderscheiden: Bantoes (71,5%), blanken (16,5%), kleurlingen (9%), Aziaten (3%); in het noorden van de Kaapprovincie woont een kleine groep Bosjesmannen. De Bantoevolken vormen geen eenheid. Naast de Zoeloe en de Xhosa (elk 5 mln.) zijn de belangrijkste stammen: Tswana (2 mln.), Pecti (2 mln.), Swazi (0,5 mln.), Venda (0,5 mln.), Shoeshoe (1,5 mln.), Swangaan (1 mln.). De blanken (ruim 4,32 mln.) bestaan uit een Afrikaans sprekend en een Engels sprekend deel. Kleurlingen behoren tot een groep van zeer gemengde afstamming: o.a. van blanken, Hottentotten en slaven.

Zij zijn te verdelen in Kaapkleurlingen, Griquas en Kaapse Maleiers. Aziaten zijn m.n. Indiërs en verder een kleine groep Chinezen. Geboortencijfer en sterftecijfer verschillen per bevolkingsgroep en bedragen resp. voor blanken 20,1‰ en 8,4‰, voor Aziaten 29,4‰ en 6,8‰, voor kleurlingen 30,2‰ en 12,8‰ en voor Bantoes 43‰ en 14‰.

Spreiding. Er is een groot verschil tussen het dicht bevolkte oosten en het lege westen. Dun bevolkt is het gebied, westelijk van de 500 mm-isohyeet en noordelijk van de 250 mm isohyeet. Men kent een regionale concentratie van rassen: kleurlingen wonen hoofdzakelijk in de Kaapprovincie; Aziaten zijn geconcentreerd rond Durban; 50% van de Bantoes woont in het blanke Zuid-Afrika, de andere helft bewoont de Bantoestans. Het totale oppervlak van de Bantoestans bedraagt bijna 15% van het Zuidafrikaanse grondgebied, het bevolkingsaandeel ca. 35% (gepland 71%). De Bantoestans Transkei, Bophuthatswana en Venda zijn tot republiek verklaard en Kwazulu, Ciskei, Qwaqwa, Lebowa, Gazankulu, Kangwane en Zuid-Ndebele hebben enig zelfbestuur. Het ligt in de bedoeling het land op te delen in tien Bantoestans met volledig zelfbestuur en een resterend Zuidafrikaans gebied onder blank bestuur.

Er is een sterke concentratie van stedelijke regio’s. De urbanisatiegraad van de bevolking als totaal neemt toe en bedraagt ca. 50 %. Van de blanken en Aziaten is 90% urbaan, van de kleurlingen 75% en van de Bantoes 35%. Grootste bevolkingsconcentraties zijn de gebieden van Witwatersrand, Kaapstad, Durban en Port Elizabeth. TAAL. Het Zuidafrikaans en het Engels zijn als officiële taal in Zuid-Afrika erkend. De Bantoetalen in Zuid-Afrika zijn bekend als zuidelijke Bantoetalen en verdeeld in vier verwante groepen: Ngoeni, Sotho, Tsonga en Venda.

Fanakolo is een mengtaal (in gebruik in de mijnen). De Indiase groep in Zuid-Afrika spreekt Tamil, Hindi, Telugu, Gujarati en Urdu. Het Zuidafrikaans is de moedertaal van 60 % van de blanken en van de meerderheid van de kleurlingen. Engels wordt gesproken door 40 % van de blanken en vele Aziaten.

GODSDIENST. Afrikaans sprekenden horen overwegend tot de drie protestantse kerken: Nederduits-Gereformeerde Kerk, Nederduits-Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerk. Engels sprekenden behoren m.n. tot de Anglicaanse Kerk of tot de Methodisten en Presbyterianen. Aziaten belijden hoofdzakelijk het hindoeïsme of islam. Een deel van de Bantoebevolking is christelijk, een deel hangt natuurgodsdiensten aan. Afgescheiden Afrikaanse kerken vormen een belangrijke beweging. COMMUNICATIE.

De South African Broadcasting Corporation (SABC) staat onder staatsinvloed. Uitzendingen in Afrikaans, Engels en Afrikaanse talen. SABC heeft één televisiestation. Er zijn 1,9 mln. telefoonaansluitingen. In Zuid-Afrika komen 24 dagbladen uit met een gezamenlijke oplaag van 1,3 mln. exemplaren.

ECONOMIE ALGEMEEN. De economie was aan het begin van de 20e eeuw bijna uitsluitend gebaseerd op landbouw en veeteelt. De agrarische sector heeft eeuwenlang de grootste bijdrage aan het nationaal inkomen geleverd tot de mijnbouw daar verandering in aanbracht. De landbouwen veeteelt produktie dekt de binnenlandse behoefte, en er zijn export overschotten. In de industriële sector is er een tekort aan geschoolde arbeidskrachten. Het Economie Development Programme (1978-87) houdt een stimulering in van de particuliere sector, maximale exportbevordering en bestrijding van de inflatie.

LANDBOUW. Van het totale oppervlak wordt 15 % voor landen tuinbouw gebruikt; 65 % is weidegrond. Uitbreiding van de landbouwgebieden werd o.a. gerealiseerd door uitbreiding van de irrigatie en de produktie werd verhoogd door rationalisatie en mechanisatie. Het land telt onder de blanke bevolking 90000 agrarische bedrijven (gemiddeld bijna 1000 ha groot); hierop vindt 28 % van de blanke beroepsbevolking een bestaan en wordt aan ca. 40 % van de Bantoe beroepsbevolking werk verschaft. Maïs vormt het belangrijkste voedsel van de Afrikanen; 10 % wordt verbouwd in de Bantoestans. Fruit is een belangrijk produkt in het gebied in het zuidwesten van de Kaapprovincie, Natal, Oranje Vrijstaat.

Tarwe wordt verbouwd in het zuidwesten van de Kaapprovincie, Oranje Vrijstaat en enkele gebieden in Transvaal. Tabak vindt men in het zuidwesten van de Kaapprovincie en Transvaal, suikerriet in de kustdistricten; citrusvruchten in Transvaal en het zuidwesten en het noordwesten van de Kaapprovincie en in Natal. Wijnverbouw is geïntroduceerd door de hugenoten en wordt beoefend in een gebied om Kaapstad en in de vallei van de Oranjerivier. Andere landbouwgewassen zijn bananen (in de kuststrook van Natal en in Transvaal), sorghum, haver, rogge, gerst, aardappelen, groenten, bonen, grondnoten, katoen, zonnebloemzaad, thee, koffie. VEETEELT. De veeteelt is over het gehele land verspreid, met uitzondering van de oostelijke kuststrook. Het belangrijkste veeteeltgebied ligt in de Kaapprovincie.

Veeteelt produkten zijn wol (60 % merino) en zuivel produkten (m.n. voor de binnenlandse markt). Omdat het aantal stuks vee een statussymbool is bij de Bantoes, vindt overbeweiding plaats. Zuid-Afrika is het derde schapenland ter wereld. Zuid-Afrika. ECONOMIE. Tabel 1.

Veestapel diersoort aantal in

1976 1978

x 1000 x 1000 rund 3 850 4 000 schaap 9 800 9 900 geit 15 700 16 400 varken 8 9 ezel 22 22 muildier 21 21 kameel 5 400 5 400 kip 2 500 2 700 BOSBOUW. Oorspronkelijk waren de bossen te klein (0,14 % van het totale landoppervlak) om in de hout behoefte van het land te voorzien. De in 1880 begonnen herbebossing met uitheemse boomsoorten heeft geresulteerd in 1 mln. ha produktief bos (51 % in Transvaal en Oranje Vrijstaat, 37 % in Natal, 12 % in Kaapprovincie). De houtproduktie bedraagt 10 mln. m3 jaar, verdeeld in 3 mln. m3 zaaghout, 3,8 mln. m3 houtpulp, 2,8 mln. m3 rondhout, 0,38 mln. m3 paalhout, 0,02 mln. m3 lucifershout. Zuid-Afrika is een van de grootste wereldproducenten van de schors van de wattle ten behoeve van looistof.

VISSERIJ. Zuid-Afrika is in de wereld de grootste producent van visconserven en de tweede exporteur van vismeel. Op 1.11.1977 werd de nationale visserijzone tot 371 km uitgebreid. Produktie: 184100 t vismeel, 157001 visconserven, 466001 visolie. Visserij vindt voornamelijk plaats langs de westkust. ENERGIE. Door de afwezigheid van aardolie vondsten is de opwekking van elektrische energie belangrijk.

Deze wordt uitgebreid en zal in het jaar 2000 bijna de helft van de energiebehoeftes dekken. De elektriciteitsvoorziening is voor 90 % in handen van de Electricity Supply Commission. Er worden vele nieuwe thermische en hydro-elektrische centrales (Oranjerivier project) gebouwd. Er wordt een kernenergiecentrale gebouwd (gereed 1983) bij Kaapstad, met een vermogen van 1844 MW. Er is een fabriek voor verrijkt uraan in aanbouw sedert 1978 bij Pretoria. Van de 60000 MW die in het jaar 2000 nodig is, moet 69 % geleverd worden door thermische centrales, 23 % door kernenergie, 5 % door hydro-elektrische centrales en 3 % moet worden geïmporteerd.

MIJNBOUW. Van de ca. 700000 mensen die in de mijnbouw werkzaam zijn, is 58 % betrokken bij de goudmijnbouw. Zuid-Afrika levert 75 % van de wereld goudproduktie (704450 kg in 1978). Voornaamste exploitatiegebieden zijn Witwatersrand en Oranje Vrijstaat. Nevenprodukten van de goudwinning zijn uraan (46701 in 1978) en zilver. Diamant wordt gevonden in een strook over het gehele land van Namaqualand tot Pretoria; het centrum ligt bij Kimberley.

De jaarproduktie bedraagt 7,6 mln. karaat. Zuid-Afrika heeft 33 mrd. t steenkoolreserves. De voornaamste produktiecentra liggen bij Johannesburg, in Oost-Transvaal, in het noordwesten van Natal, bij Welkom. De produktie in 1978 was 90,7 mln. t. Van de produktie gaat 50 % naar de elektriciteitscentrales, daarnaast gaat veel naar de industrieën. Ook belangrijk is de winning van olie en gas uit steenkool.

IJzererts wordt gevonden in de Sishen-ijzerertsmijn in het noorden van de Kaapprovincie, per 861 km lange spoorlijn verbonden met de speciale ertshaven Saldanha Bay waar per dag 500001 erts voor export wordt aangevoerd. Reserve bedraagt 9,5 mrd. t; produktie in 1977: 26,4 mln. t. Van de wereldproduktie levert Zuid-Afrika aan chroomerts 81 %, aan mangaanerts 46 %, aan vanadium 49 %, aan platina 75 %. Verder levert Zuid-Afrika antimoon, asbest en nog een zestigtal andere delfstoffen.

Zuid-Afrika. ECONOMIE Mijnbouwproduktie . Tabel 2.

produkt produktie in

1974 1976

x 1000 t x 1000 t antimoon 25,2 26,1 asbest 333,0 370,0 chroomerts 1 877,0 2 049,0 steenkool 66 056,0 76 453,0 koper 179,0 197,0 ijzererts 11 553,0 15 663,0 fosfaat 7 618,0 12 362,0 goud 0,7 0,7 zilver 0,08 0,09 nikkel 22,1 22,4 tin 2,5 2,7 uraan 2,7 3,5 zout 221,0 224,0 INDUSTRIE. De voornaamste economische activiteit is de secundaire sector (1273400 personen werkzaam in 15350 vestigingen). Op grote schaal worden in het land halffabrikaten en eindprodukten geproduceerd. De overheid participeert in verschillende grote industrieën via de Industrial Corporation of South Africa Ltd. Er zijn vier industriecentra: Witwatersrand, regio’s rond Kaapstad en voorsteden, rond Durban en Pinetown en rond Port Elizabeth-Uitenhage. Verder zijn belangrijk: Oost-Londen, Kimberley, Bloemfontein.

Witwatersrand en de streken rond de havens Kaapstad, Durban en Port Elizabeth hebben te zamen 85 % van alle industriële activiteiten. De regering streeft naar decentralisatie; bij vestiging van nieuwe industrieën in de Bantoestans worden fiscale faciliteiten verleend. Lokale ontwikkelingsfondsen spelen hierbij een belangrijke rol.

Industrialisatie was mogelijk door het grote potentieel van ruwe grondstoffen. Het stadium van zelfvoorziening is bijna bereikt. Alleen aardolie moet nog worden ingevoerd (25 %). Vindt men geen aardolie, dan moet de steenkolen produktie worden uitgebreid. De ijzeren staalindustrie vormt de basis van de secundaire industrie. De levensmiddelenindustrie bezet de eerste plaats; haar aandeel loopt echter iets terug.

De kapitaalgoederenindustrie, samen met de chemische nijverheid, vertoont een sterke expansie. Grote veranderingen zijn te verwachten in de grondstoffenindustrie. HANDEL. De regering stelt exportbevordering voorop. Sinds 1977 is de handelsbalans positief; evenals de betalingsbalans. De belangrijkste importprodukten zijn machines en elektrisch materiaal, transportmateriaal, chemische produkten, textiel, metaalprodukten, plastic, rubber en levensmiddelen. Geëxporteerd worden vooral edelstenen, metalen, voedingsmiddelen, plantaardige produkten, textiel, machines en elektrisch materiaal, mijnbouwprodukten, chemische produkten. De belangrijkste handelspartners zijn de buurlanden, Europa, de VS en Japan.

VERKEER. In het patroon van wegen, spoorlijnen en luchtlijnen vormen de industriële concentratiegebieden convergentiepunten. Het luchtvervoer wordt steeds intensiever. Internationale luchthavens zijn: Jan Smuts Airport bij Johannesburg, Malan Airport bij Kaapstad en Louis Botha bij Durban. In aanbouw is La Mercy in Natal. De Suid Afrikaanse Lugdienst is de nationale luchtvaartmaatschappij . Het scheepvaartverkeer heeft nationale en internationale betekenis.

Havens, in volgorde van grootte: Durban, Kaapstad, Port Elizabeth, Oost-Londen, Mosselbaai. De haven van Maputo in Mozambique fungeert voor ca. 75 % als aanen afvoerstation van de Zuidafrikaanse buitenlandse handel. Er zijn twee nationale scheepvaartondernemingen: Safmarine en de SA Lines. Het binnenlands vervoer gaat m.n. over land omdat de rivieren niet bevaarbaar zijn. De spoorlijnen hebben een totale lengte van 23400 km (waarvan 44,8 % geëlektrificeerd). Het Zuid-afrikaanse havenen spoorwegverkeer, staat, evenals een groot deel van het wegvervoer, onder staatsinvloed. Van de 229370 km weglengte is 33,8 % verhard.

TOERISME. Wildparken, stranden en het subtropische klimaat zijn de voornaamste attracties. Van de toeristen komt 47 % uit Afrika, 36 % uit Europa, 11 % uit Amerika, 3,5 % uit Azië, 2,5 % uit Australië.

STAATSINRICHTING BESTUUR. Sinds 1961 is Zuid-Afrika een republiek. Aan het hoofd staat de president, die voor zeven jaren door een speciaal kiescollege uit de Senaat en het Huis van Afgevaardigden wordt gekozen. Van de 54 senaatsleden worden er elf door de president benoemd. Het Huis van Afgevaardigden telt 165 leden. Wetgevende macht berust bij het parlement, bestaande uit de president, Senaat en Huis van Afgevaardigden. Uitvoerende macht heeft de president en de ministerraad onder leiding van de premier.

De kleurlingen en de Aziaten kunnen hun burgerrechten via een vertegenwoordigende Kleurlingen Raad en Indiër Raad (beide met een zeer beperkte autonomie) bij de regering tot gelding trachten te brengen. Bij een grondwetswijziging zal aan beide vertegenwoordigingen een meer officiële en invloedrijke status worden gegeven. Ten aanzien van de Bantoebevolking is het streven niet alleen op een politieke, maar ook op een territoriale segregatie gericht. Zuid-Afrika heeft vier provincies, elk met een grote mate van zelfbestuur: Kaapprovincie, Transvaal, Oranje Vrijstaat en Natal. Pretoria is de nationale hoofdstad en het administratief centrum, maar de regering zetelt van jan.—juni in Kaapstad. RECHTSPRAAK. De rechtspraak is gebaseerd op de Romeins-Ned. wetgeving, d.w.z. de ongecodificeerde wetgeving, zoals deze bestond bij de afstand van de Kaap de Goede Hoop in 1806.

Het Hooggerechtshof van Zuid-Afrika is samengesteld uit: zes appelafdelingen, drie provinciale afdelingen, plaatselijke afdelingen en Bantoerechtbanken. Het hof van appel is het hoogste rechtscollege in het land (Bloemfontein) en neemt kennis van appelzaken van andere afdelingen. De uitspraken zijn bindend. De provinciale en plaatselijke afdelingen hebben jurisdictie over alle soorten zaken in hun rechtsgebied. In de praktijk nemen deze afdelingen alleen kennis van de zaken die te ernstig zijn voor de 305 magistraatshoven (politierechter; Afrikaans: landdroshowe). Bantoerechtbanken oordelen over zaken waarbij uitsluitend Bantoes betrokken zijn.

Dit zijn rechtbanken voor civiel-, straf-, appel-, echtscheidings-, kinderrecht. Daar kunnen zaken volgens hun eigen wetten en gewoontes beslist worden. MUNT. De nationale munteenheid is de rand, verdeeld in 100 centen. Op 1.10.1980 was de koers: 1 rand = f2,49 = BF 36. ONDERWIJS. Er zijn vier onderwijssystemen.

1. Voor de Bantoes geldt een leerplicht voor 6-13 jarigen. Onderwijs en boeken zijn gratis. Het basisonderwijs, verdeeld in twee fasen binnen zeven jaar, geeft toegang tot voortgezet onderwijs. Na een driejarige en daarna tweejarige cursus geeft het diploma gelijke rechten voor universitaire studie en andere tertiaire opleidingen, als de blanken hebben. Er is ook onderwijs voor volwassenen en voor gehandicapten. Bantoe-universiteiten zijn: Fort Hare (bij Alice is Ciskei), University of the North (Pietersburg), universiteit van Zoeloeland (bij Empangeni, Natal), universiteit Medunsa (Pretoria).
2. Voor blanken geldt een leerplicht voor 7—16 jarigen (gratis onderwijs). Basisonderwijs en voortgezet onderwijs bestaan uit twee fasen. Onderwijs is in het Afrikaans of Engels; in de hoogste klassen tweetalig. De universiteiten zijn toegankelijk voor alle rassen: universiteit van de Oranje Vrijstaat (Bloemfontein; voertaal Afrikaans), Potchefstroom Universiteit (Afrikaans), universiteit van Pretoria (Afrikaans), universiteit van Stellenbosch (Afrikaans), Rand Afrikaanse Universiteit (Afrikaans), universiteit van Kaapstad (Engels), universiteit van Natal (Engels), Rhodes University (Grahamstown; Engels), universiteit van Witwatersrand (Johannesburg; Engels), universiteit van Port Elizabeth (tweetalig). De universiteit van Zuid-Afrika (Pretoria) geeft schriftelijk onderwijs aan alle bevolkingsgroepen.
3. Voor kleurlingen geldt een leerplicht voor 7-16 jarigen (gratis) en het onderwijs is gestructureerd als het Bantoe-onderwijs. De universiteit voor Westelijke Kaap (Belville) is ook voor andere rassen toegankelijk.
4. Voor Aziaten geldt een leerplicht voor 7—15 jarigen (gratis); het onderwijs is geregeld als het Bantoe-onderwijs. Hun speciale universiteit is die van Durban-Westville.

DEFENSIE. Er is dienstplicht van 18—65 jaar voor blanken; eerste oefening is 24 maanden vanaf het 18e jaar, gevolgd door achtmaal jaarlijks 30 dagen. Daarna is men reserve. De krijgsmacht bestaat uit: staand leger, burgerleger, commando’s. Het staand leger omvat leger, luchtmacht en marine. Het burgerleger en de commando’s omvatten alle dienstplichtigen in opleiding en reservisten. Commando’s (110000 man) treden op als territoriale troepen ter verdediging van hun woongebieden.

Het leger heeft 50 000 man in dienst, waarvan 43 000 dienstplichtigen. De marine heeft 5500 man in dienst, waarvan 1400 dienstplichtig zijn. Bij de luchtmacht dienen 10000 man (4500 dienstplichtigen). Het burgerleger kan voor leger, marine en luchtmacht resp. 138000, 10500 en 25000 man reserves leveren.

De paramilitaire eenheid omvat 35500 man Zuidafrikaanse politie, 20000 man politie reserve. Niet-blanken zijn niet dienstplichtig, maar kunnen op vrijwillige basis dienst nemen.

LITT. D.W.Kruger, The making of anation (1969); L.de Villiers, South Africa, a skunk among nations (1975); H.Brotz, The politics of South Africa (1977).

CULTUUR BOUWKUNST. Bouwstijlen als Kaapse barok, rococo en classicisme komen alleen in Zuidwest-Kaapland voor. Opvallend is dat het decoratieve element ook Portugese invloed vertoont. Ca. 1800 waren de belangrijkste architecten L.M.Thibault en H.Schutte. De Kaaps-Hollandse stijl had een H-, Uof L-vormige plattegrond en een veelal witte gevel met kroonlijst. Deze stijl bleef tot het midden van de 19e eeuw gehandhaafd.

Van 1830—1910 was de zinkplaat periode. Dit was de tijd waarin mijnsteden als Kimberley en Johannesburg snel groeiden en er steeds grotere gebieden werden opengelegd. Ook in de Victoriaanse neorenaissancistische stijl werden toen gebouwen opgetrokken. In het begin van de 20e eeuw kwam de Kaaps-Hollandse stijl weer in de belangstelling, mede door het werk van de architect G.Moerdijk. Na de depressie van 1933 bouwden R.Martienssen, N.L.Hanson en W.G.McIntosh functionele woonflats en kantoorgebouwen in Kaapstad, Durban, Pretoria en Johannesburg. Zij baseerden hun bouwkunst op die van W.Gropius en L.Mies van der Rohe, H.P.Berlage en Le Corbusier, rekening houdend met het Zuidafrikaanse klimaat en de materialen.

De stadsaanleg is door die uit de VS beïnvloed. Ca. 1950 behoorden tot de bekendste architecten: A.L.Meiring, N.Eaton, C.E.Pearce, H.W.E.Strauch, W.Louw, H.Naudé en P.Nel.

LITT. C.V.Trefois, Oudned. architectuur in Zuid-Afrika (1969); G.Herbert, Martienssen and the international style. The modern movement in South African architecture (1975). BEELDHOUWKUNST. In het begin van de 19e eeuw vervaardigde A.Anreith o.a. gevelsculpturen voor de bouwwerken in Kaaps-Hollandse stijl. Ca. 1890 maakte de Nederlander A.van Wouw verscheidene grote monumenten (o.a. het Krugermonument, 1899) in Transvaal. De meeste beeldhouwers verbleven enige tijd in Europa, waardoor hun werk door de Europese stromingen werd beïnvloed.

In het begin van de 20e eeuw werden m.n. politici uitgebeeld in een heroïsche stijl door o.a. F.Eloff, C.Steynberg, L.Postma, M.Kottier en W.de S.Hendrikz. Tot de makers van portretten behoren E.Dziomba en L.Lipshitz. Van de jongere generatie zijn de belangrijkste beeldhouwers R.Wake, B.Arnott en B.Davis. Bantoebeeldhouwers zijn o.a. L.Sithole en S.Kumalo.

SCHILDERKUNST. In de 19e eeuw was T.Bowler, de schilder van de Kaapse historie, een van de weinige opmerkelijke figuren. Voor de eeuwwisseling werkte de Nederlander F. Oerder in Transvaal. In de 20e eeuw werd de schilderkunst zeer sterk door die van Europa (waar de meeste schilders hun opleiding kregen) beïnvloed. H.Naudé was omstreeks 1896 de voorloper van een laat impressionistische stijl, die m.n. door P.

Wenning bekend werd. S.Caldecott en G.Boonzaier zetten deze stijl voort. In 1938 werd in Kaapstad de New Group gevormd, waartoe o.a. R.Prowse, F.Lock, E.du Plessis en T. McCaw behoorden. Het decoratieve werk van de Ned. schilder A.M.Luyt, die van 1921-27 in Zuid-Afrika verbleef, beïnvloedde de tapijtontwerpen van E.Mayer en de schilderingen van Le Roux Smith le Roux en H.Pierneef.

Laatstgenoemde had, m.n. in zijn houtsneden, een monumentale stijl die beïnvloed was door die van W.van Konijnenburg. Expressionistisch is het werk van I.Stern en M. Laubser. Na 1935 volgde de Zuidafrikaanse schilderkunst de internationale richtingen. Op de voorgrond traden o.a. A.Higgs, B.Cilliers-Barnard, W.Battis, F.Krige en P.du Toit.

Het surrealisme wordt gepresenteerd door A.Preller. G.Sekoto was de eerste Bantoeschilder. Hij vond zijn onderwerpen in het stadsleven van de zwarte bevolking. Onder de jongeren nemen Motjuadi, Maqhubela en Dumile een belangrijke plaats in. LITTERATUUR. De vroegste letterkunde in het Zuidafrikaans dateert uit de periode van de Eerste Taalbeweging, die eind 19e eeuw in Paarl ontstond. Hier werd in 1875 Die Genootskap van Regte Afrikaners gesticht.

De beweging bracht weinig werk van kwaliteit voort; het doel was hoofdzakelijk om de taal te propageren. Van belang, ook in cultuurhistorisch opzicht, zijn echter de werken van S. J.du Toit, P.C.Hoogenhout (*1843, ♰1922) en J.Lion Cachet (*1838, ♰1912). Die sewe duiwels en wat hul gedoen het (gebundeld 1907) van Lion Cachet vormt het begin van een realistisch-humoristisch-didactische prozatraditie. De gedichten uit deze periode zijn volkspoëzie en vertonen evenals het proza een vrij naïef polemisch, anekdotisch en godsdienstig karakter. In tegenstelling tot de Afrikaanse litteratuur kreeg de Engelstalige roman The story of an African farm (1883) van O.Schreiner ook in het buitenland veel waardering.

Na de Boerenoorlog (1899—1902) ontstond de Tweede Taalbeweging. De taalstrijd leidde in 1925 tot de volledige officiële erkenning van het Afrikaans. Hierbij speelde de litteratuur weer een grote rol, maar anders dan in het eerste geval, waren de kunstenaars meer autonoom. Aan vorm en kwaliteit werd merkbaar dat men zonder educatieve bedoeling schreef. Vooral de poëzie werd ineens volwassen. Naast het driemanschap Totius, J.F.E.Celliers (*1865, ♰1940) en C.L.Leipoldt was E.N.Marais de belangrijkste dichter uit het begin van de 20e eeuw.

In het proza vertegenwoordigde D.F.Malherbe een impressionistische mooischrijvende en J.van Bruggen de humoristisch-realistische richting. In het Engels verschenen de briljante, genadeloze verhalen van P.Smith (*1882, ♰1959) in The little Karoo (1925) en de historische roman Mhudi (1930) van S.Plaatje. Na een overgangsperiode, waarin de eng nationalistische visie en de gerichtheid op de vrijheidsoorlog plaats maakte voor een meer algemeen sociale litteratuur, volgden de ‘dichters van dertig’. N.P.van Wyk Louw, W.E.G.Louw, E.Eybers en U.Krige brachten moderne, internationaal georiënteerde poëzie en vernieuwden naar vorm en inhoud. C.M.van den Heever (*1902, ♰1957) schreef naast psychologische romans in lyrische stijl ook gedichten. In zijn beginperiode was R.Campbell de Engelssprekende tegenhanger van deze dichters.

Op het cultiveren van een poëtische stijl en het mooie woord reageerden de dichters uit de jaren veertig met het taalgebruik van alle dag. Zij richtten zich op de problemen van de Zuidafrikaanse samenleving. De belangrijkste schrijvers van deze generatie zijn D.J.Opperman, die het versdrama in het Afrikaans ontwikkelde, E.van Heerden (*1916), S.J.Pretorius (*1917) en S.V.Petersen (*1914). Het sobere proza van J.van →Melle sloot hierbij goed aan. Op prozagebied kregen de Engelse romans van A.Paton en N.Gordimer veel erkenning.

De poëzie van de jaren vijftig werd gekenmerkt door het gebruik van volkstaal of streektaal. Na het gedicht Klipwerk van Van Wyk Louw in Nuwe Verse (1954), publiceerde Boerneef (eigenlijk: I.W.van der Merwe, *1897, f1967) vijf bundels met poëzie in de volkstaal. P.Blum (*1925), die in elegante poëzie blijk geeft van een grote taalvirtuositeit, schreef o.m. een serie Kaapse sonnette in de Kaapse Kleurlingentaal. A.Small (*1936) gebruikt dit ‘dialect’ consequent en zinvol in zowel gedichten als toneelwerk. Er heeft nu een opleving plaats van het drama, een stiefkind in het Afrikaans. Behalve C.L.Leipoldt moet J.F.W.Grosskopf (*1885, ♰1948) genoemd worden, die vanaf 1926 met Ai die tuig skawe sociaal-realistische toneelwerken schrijft. Van Wyk Louw en Opperman schrijven drama’s in verzen, hetgeen G.Butler (*1918) en H.W.D.Manson in het Engels doen.

In de jaren zestig beheerste een groep prozaïsten, de Sestigers, het litteraire gebied. Zij groepeerden zich rond het tijdschrift Sestiger en later rond Kol. Vormexperimenten en nieuwe ‘gewaagde’thema’s kenmerken hun werk. A.P.Brink (*1935) de woordvoerder van deze beweging, is een bijzonder produktief schrijver van romans, toneelstukken en litteraire kritiek. De experimentalist E.Leroux werd met zijn mythologisch-archetypische romans (Sewe dae by die Silbersteins, 1962) ook internationaal erkend en wordt beschouwd als de belangrijkste romanschrijver in het Afrikaans.

Na de poëzie begint langzaam aan ook het proza aandacht te schenken aan de maatschappelijke problemen van Zuid-Afrika, vooral aan de kleurlingen problematiek. Behalve een roman als Mahala (1971) van C.Barnard (*1939) moeten ook Hulle wag op die kaptein (1963), Bonga (1971) en de controversiële Die swerfjare van Poppie Nongena (1978) van E.Joubert (*1922) genoemd worden. Naast de gevestigde litteraire tijdschriften Standpunte en Contrast komen er veel litteraire tijdschriften met een korte levensduur: Donga gaat ten onder aan de censuur. Er worden veel korte verhalen gepubliceerd. Bekende schrijvers zijn H.Aucamp (*1934), A.de Vries (*1937) en H.Grové (*1922). De verhalen van H.C.Bosman (*1905, ♰1951) werden postuum — populair.

Behalve B.Breytenbach en A.Small schrijven de Sestigers weinig poëzie. De laatste jaren zijn er echter veel jonge dichters, onder wie F.Olivier (*1949), W.Stockenström, J.van Wyk en M.van Niekerk (*1954). Ook in het Engels wordt veel poëzie geschreven en er zijn opvallend veel zwarte dichters van wisselend talent. C.Barnard, B.Smith (*1924) en later P.G.du Plessis (*1934) en P.D.Uys brengen leven in de zeer zwakke toestand van het Afrikaanse drama. Een belangrijk Engelstalig dramatuur is A.Fugard. K.Schoeman (*1939) experimenteert met televisie drama’s, maar is vooral de auteur van zeer subtiel geschreven romans, waarin scherpe maatschappijkritiek is vervat, zoals in Na die geliefde land (1972).

J.Miles (*1938), W.Odendaal en J.P.Haasbroek houden zich bezig met de harde en gewelddadige kant van de moderne samenleving. Bij Miles is een scherpe politieke stellingname. Politiek engagement speelt nu algemeen bij schrijvers en dichters in de beide landstalen een grote rol. Na 1960 oefent de censuur een zware druk uit op de Zuidafrikaanse schrijvers. De romans van A.P.Brink (*1935), E.Leroux, N.Gordimer, J.Miles en S.Roberts zijn o.a. verboden, evenals de korte verhalen van W.Odendaal en de gedichtenbundels van B.Breytenbach, W.Jensma en A.le Roux. Het is echter vooral de zwarte schrijver die lijdt onder de censuur: het Zuidafrikaanse lezerspubliek blijft verstoken van de werken van o.a. D.M.Zwelonke (Robben Island), S.Sepamla, A.la Guma, P.Abrahams (*1919), J.Matthews, E.Mphaphlele en K.Mquisa.

LITT. E.Lindenberg (red.), Inleiding tot die Afrikaanse letterkunde (4e dr. 1973); A.Lennox-Short, Englisch and South Africa (1973); J.C.Kannemeyer, Geschiedenis van die Afrikaanse litteratuur I (1978).

MUZIEK. In de 19e eeuw stond de muziek voornamelijk in dienst van het militaire leven: mars-, treur-, tafelen dansmuziek werden bij de diverse gelegenheden gespeeld. In de voorname kringen speelde men harp en klavecimbel en brachten slavenorkestjes amusementsmuziek ten gehore. Na 1800 gaven muziekliefhebbers uit de burgerij samen met militaire musici abonnementsconcerten. De gespeelde muziek was in hoofdzaak Europees. Omstreeks 1880 beleefde het Afrikaanse volkslied (Afrikaanse teksten op bestaande wijsjes) een bloeitijd.

Sinds 1864 bezat Kaapstad een amateurorkest. In 1892 kreeg Johannesburg een beroepsorkest. J.S. Villiers was de enige Zuidafrikaanse componist vóór 1900. In Stellenbosch werd in 1905 en in Kaapstad in 1910 een conservatorium gesticht. Vele musici, o.a.

A.van Wijk, H.de Plessis, R.Nepgen en G.Fagan voltooiden hun opleiding in Europa. S.le R.Marais schreef liederen. De jongeren volgden veelal de internationale stromingen (twaalftoontechniek e.a.). Naast de grammofoon had de SuidAfrikaanse Uitsaai-Korporasie, die regelmatig belangrijke musici uitnodigt, een grote invloed op de bloei van het muziekleven in Zuid-Afrika. →negermuziek.

LITT. J.Bouws, Muziek in Zuid-Afrika (1946);

J.Bouws, Zuid-Afrikaanse komponiste van vandag en gister (1957); Z.van der Merwe, Zuid-Afrikaanse muziekbibliografie 1787—1952 (1958).

GESCHIEDENIS Over de vroegste geschiedenis van Zuid-Afrika is weinig bekend. Op het eind van de 15e eeuw, toen de eerste Europeanen (Portugezen) Zuid-Afrika bereikten, werd het gebied bewoond door de San (→Bosjesmannen) en de Khoi-Khoin (→Hottentotten). Deze →Khoisaniden werden echter sinds de 15e eeuw door →Bantoevolken, die via het noordwesten en het noordoosten naar het zuiden trokken, naar de zuidwestelijke punt van Zuid-Afrika gedrongen. Nadat Jan van Riebeeck in 1652 nabij Kaap de Goede Hoop de eerste blanke nederzetting in Zuid-Afrika had gesticht, een bevoorradingspost van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), konden de Khoisaniden zich nog enige tijd handhaven als tussenhandelaren tussen blanken en Bantoe. Vanaf 1657 evenwel kregen VOC-soldaten toestemming om zich na hun diensttijd als boeren aan de Kaap te vestigen. Vooral na 1671 begon de kolonie te expanderen.

In dit expansieproces gingen de Khoisaniden tenslotte ten onder: zij werden fysiek vernietigd of verloren hun culturele identiteit. Eind 18e eeuw stootten de kolonisten voor het eerst op de naar het zuiden trekkende Bantoe. Daarmee begonnen de →Kafferoorlogen, waarin uiteindelijk de Bantoe het onderspit delfden: zij werden teruggedrongen in reservaten.

De maatschappij die in de 17e—18e eeuw aan de Kaap ontstond, had een Ned., orthodox-calvinistisch karakter. De kolonisten waren m.n. uit Nederland, maar ook uit Duitsland en Frankrijk afkomstig. In 1658 werden de eerste slaven ingevoerd. Huwelijken tussen blank en zwart werden voor het eerst in 1685 verboden. Al spoedig deden zich conflicten voor tussen de kolonisten en het VOC-bestuur. De VOC stelde hoge prijs op goede handelsrelaties met de Khoisaniden en de Bantoe.

De kolonisten echter drongen erop aan, ter bescherming van hun boerderijen (‘plaatsen’) tegen overvallen door stammen die zich verzetten tegen de blanke penetratie, steeds grotere gebieden onder het gezag van de VOC te brengen, waardoor de handelsrelaties onder druk kwamen te staan. Bovendien eisten de kolonisten een geprivilegieerde positie ten opzichte van de zwarte bevolking in de →Kaapkolonie. Gedurende de gehele 18e eeuw klonk de roep om vertegenwoordiging van de kolonisten in de bestuursorganen, soms zelfs om zelfbestuur. Onder invloed van deze spanningen remde de voc na 1708 de immigratie af. Het uitblijven na 1791 van betalingen door de in financiële moeilijkheden geraakte VOC en berichten over de omwentelingen in Engelse koloniën in Amerika, in Frankrijk en in de Ned. Republiek leidden tot een kolonisten opstand tegen de VOC (1795).

De komst van de Engelsen, die de Kaapkolonie in bezit namen namens de uit Nederland verdreven stadhouder Willem V, maakte echter nog dat zelfde jaar een einde aan die opstand. Na de Vrede van Amiens kwam de kolonie aan de Bataafse Republiek (1803), maar in 1806 werd zij opnieuw door Groot-Brittannië veroverd. Het Britse gezag over de Kaap werd definitief bevestigd door het Congres van Wenen (1814).

De Engelsen lieten hun politiek ten aanzien van Zuid-Afrika bepalen door het immense strategische belang van de Kaap, in zekere zin het middelpunt van het Britse imperium. Door een geleidelijke verengelsing van het commerciële, het politieke en het culturele leven aan de Kaap trachtten zij de voorwaarden te creëren die een duurzaam Brits overwicht in zuidelijk Afrika zouden waarborgen. Dit leidde tot spanningen met de Nederlandstalige kolonisten. Nog heviger conflicten ontstonden over de liberale, humanitaire politiek van de Engelsen tegenover kleurlingen en zwarten die uitliepen op de afschaffing van de slavernij in 1833. Ook werden er pogingen ondernomen een einde te maken aan de voortdurende territoriale expansie van de Kaapkolonie. De Grote Trek was een uitvloeisel van deze conflicten.

In 1834-37 verlieten ca. 6000 Boeren (de Voortrekkers; G.M.Maritz, A.H.Potgieter, A.W.P.Pretorius, P.Retief) de Kaapkolonie in een poging zich aan het Britse gezag te onttrekken. Dat de Grote Trek succes had, was een gevolg van de hevige onrust die tegelijkertijd heerste onder de Bantoe van oostelijk en noordelijk Zuid-Afrika. Sinds het einde van de 18e eeuw betwistten de noordelijke Ngoeni-stammen elkaar de suprematie in de door hen bewoonde gebieden. Deze strijd werd uiteindelijk door de Zoeloe gewonnen. De daarbij door de Zoeloe onder Shaka ontplooide terreur (1817—28) bracht een reeks volksverhuizingen op gang, die zich tot in Centraal-Afrika deden gevoelen (difaqane of mfecane). In de gebieden waar de Boeren heen trokken ontbraken daardoor gevestigde volken. Alleen in Natal, dat binnen de Zoeloe-invloedssfeer lag en waar de hoofdmacht van de Boeren zich in eerste instantie trachtte te vestigen, moesten zij bloedig slag leveren (verraad van Dingaan, 6.2.1838; slag bij Bloedrivier, 16.12.1838).

De Engelsen waren slechts bereid de vorming van onafhankelijke Boerenrepublieken te accepteren, wanneer die economisch met handen en voeten gebonden bleven aan de koloniën onder Brits gezag en dus niet grensden aan zee of aan koloniën van andere mogendheden. De Boerenrepubliek Natal, gesticht in 1839, werd dan ook al in 1843 onder Brits bestuur gebracht. De Zuid-Afrikaanse Republiek (ZAR, →Transvaal) en Oranje Vrijstaat daarentegen werden door de Engelsen in 1852 resp. 1854 als onafhankelijke staten erkend. Aan het eind van de jaren zestig begon als gevolg van de ontdekking van de minerale rijkdom van het Zuidafrikaanse binnenland een periode van grote instabiliteit in de verhouding tussen de Britse koloniën in Zuid-Afrika en de Boerenrepublieken. Er kwam in het binnenland een proces van economische ontwikkeling op gang dat het traditionele overwicht van de Kaapkolonie ging bedreigen. Dit bracht de Engelsen tot de annexatie van de diamantvelden van West-Griqualand (1871) en, toen de Boerenrepublieken niet wensten in te gaan op de Britse voorstellen tot vorming van een Zuidafrikaanse confederatie, tot de annexatie van de ZAK (1877).

Dit optreden van de Engelsen tegen de Boerenrepublieken en hun verzoenend beleid tegenover de stammen die tegelijkertijd in de Kaapkolonie en in Natal in opstand kwamen, dreef de Boeren in heel Zuid-Afrika op één hoop. Het maakte het Afrikaner nationalisme, tot dan een vooral culturele beweging (Eerste Taalbeweging, Genootskap van Regte Afrikaners), tot een factor van ook politieke betekenis; in 1879 richtten J.H.Hofmeyr en S.J.du Toit de Afrikaner Bond op. Een extra impuls kreeg dit Afrikaner nationalisme, toen de Transvalers in de Eerste Boerenof Vrijheidsoorlog (1880-81) de Engelsen wisten te verdrijven. Bij de Conventie van Pretoria (1881) werd de onafhankelijkheid van Transvaal hersteld onder Britse suzereiniteit; heronderhandelingen in 1883—84 resulteerden bij de Conventie van Londen in een belangrijke inperking van de Britse suzereiniteitsrechten. De ontdekking van de rijke goudlagen aan Witwatersrand in de ZAR (1886) en de spoorweg politiek van de Transvaalse president S.J.P.Kruger deden het economisch overzicht in zuidelijk Afrika verschuiven van de Kaapkolonie naar de ZAR . Dit vormde de aanleiding tot nieuwe Britse pogingen om zich van de ZAR meester te maken. C.Rhodes, premier van de Kaapkolonie en voorman van de ‘imperialisten’, trachtte daartoe de onrust onder de ‘uitlanders’, Britse staatsburgers aan Witwatersrand, te exploiteren.

Een inval in de ZAR van door Rhodes gerecruteerde troepen om een ‘uitlander’-opstand tegen het Kruger-bewind te ondersteunen (Jameson Raid, 1895—96) mislukte echter. Uiteindelijk echter leidde het (diplomatieke) conflict over de rechten van de ‘uitlanders’ tot het uitbreken van de Tweede Boerenof Vrijheidsoorlog (→Boerenoorlog), die eindigde met de capitulatie van de ZAR en Oranje Vrijstaat bij de Vrede van Vereeniging (31.5.1902). De Boerenrepublieken werden koloniën onder Brits bestuur.

De ondergang van de Boerenrepublieken betekende allerminst het einde van het Afrikaner nationalisme. Cultureel manifesteerde het zich in de Tweede Taalbeweging, politiek in organisaties als Het Volk en Orangia Unie. In 1907 kregen de vm. republieken zelfbestuur, een voorrecht dat de Kaapkolonie al sinds 1872, Natal sinds 1893 genoot. Op 30.5.1910 verenigden de Britse koloniën in Zuid-Afrika zich in de Unie van Zuid-Afrika. De Transvaler L.Botha, leider van de Suid-Afrikaanse Party (SAP), werd de eerste premier van de Unie. Naast het Engels werd nu ook het Nederlands een officiële taal.

Botha’s samenwerking met de Engelsen leidde tot een breuk binnen zijn partij. J.B.M.Hertzog scheidde zich in 1913 af en vormde de →Nasionale Party (NP) . Uit de nationalistische kring rond Hertzog kwamen degenen voort die in 1914 in opstand kwamen, toen de regering-Botha Duitsland de oorlog verklaarde en het Zuidafrikaanse leger Duits Zuidwest-Afrika binnenviel. De opstand (‘Rebellie’) mislukte, maar versterkte de gelederen van de NP. De NP was ook het milieu waaruit in 1918 de Afrikaner Broederbond ontstond, aanvankelijk een culturele organisatie, maar al spoedig een geheim, semi-religieus genootschap, sterk beïnvloed door het neocalvinisme van A.Kuyper. De Broederbond zette zich in voor een cultureel, sociaal, economisch en politiek isolement van de Afrikaners als voorwaarde voor hun volledige emancipatie ten opzichte van de Engelstalige bovenlaag van de Zuidafrikaanse samenleving. In de loop van de jaren twintig ging de Broederbond een steeds grotere invloed uitoefenen op het Zuidafrikaanse maatschappelijke en politieke bestel.

Vooral na de Eerste Wereldoorlog, toen Botha als regeringsleider was opgevolgd door J.C.Smuts, kregen de nationalisten de wind van in de zeilen. Smuts’ onderdrukking van stakingen van zwarte (1920) en blanke mijnwerkers (1922) en de algemene economische malaise deden de populariteit van zijn SAP geen goed. De verkiezingen die Smuts in 1924 uitschreef, werden door hem verloren. Met steun van de Labour Party kon Hertzog het roer overnemen. Hertzogs coalitiekabinet voerde een nationalistisch beleid. Het Zuidafrikaans verving het Nederlands als officiële taal (1925).

Op de Rijksconferentie te Londen (1926) wist Hertzog een formule te doen aanvaarden, volgens welke Groot-Brittannië en de Dominions autonome en gelijkwaardige partners binnen het Britse rijk zouden zijn, vrijwillig geassocieerd onder de Kroon. Als gevolg hiervan kreeg de Unie van Zuid-Afrika een eigen departement van Buitenlandse Zaken (1927) en een eigen vlag (1928).

Onder druk van de economische crisis die ook ZuidAfrika aan het begin van de jaren dertig trof, kwam een toenadering tot stand tussen de SAP en de NP . Na de verkiezingen van 1933 vormden beide partijen samen een coalitiekabinet onder Hertzog. In dec. 1934 smolten zij samen in de Verenigde Party (VP) , waar echter de radicale vleugel van de NP onder D.F.Malan buiten bleef; zij vormde de Gesuiwerde Nasionale Party (GNP) . Malan genoot de steun van de Broederbond, die Hertzog verweet te pacteren met Engelstaligen en met de pro-Engelse Smuts en zo het Afrikaner nationalisme te corrumperen. Broederbond en GNP vergrootten hun invloed bij de herdenkingen in 1938 van de Grote Trek. Gedurende die hoogtijdagen voor het Afrikaner nationalisme ontstonden ook Afrikaner organisaties met sterk nationaal-socialistische trekken (→Ossewabrandwag). Deze versterking van de Afrikaner rechterzijde zette de VP onder druk. De spanningen culmineerden bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, toen Hertzog zich uitsprak voor Zuidafrikaanse neutraliteit, maar het parlement Duitsland de oorlog verklaarde.

Hertzog verliet de regering en richtte met Malan de Herenigde Nasionale Party (HNP) op. Smuts vormde met steun van de Engelstalige partijen een nieuwe regering. De HNP vormde de sterkste factor binnen de anti-oorlogsoppositie en werd de partij bij uitstek van het Afrikaner nationalisme. Smuts’ bereidheid om concessies te doen aan de zwarten, die hun economische positie als gevolg van de oorlogsomstandigheden versterkt zagen en als gevolg daarvan politieke eisen gingen stellen, en de kritiek binnen de Verenigde Naties op het Zuidafrikaanse beleid ten aanzien van Zuidwest-Afrika (→Namibië) speelden de nationalisten in de kaart. De HNP won de verkiezingen van 1948 en vormde samen met de kleine Afrikaner Party een coalitieregering onder Malan. In 1953 ging de Afrikaner Party op in de HNP, die zich sindsdien weer NP noemde.

Onder het bewind van Malan en diens opvolgers J.G.Strijdom, H.F.Verwoerd en B.J.Vorster werd de politiek van strikte rassensegregatie, die al kenmerkend was geweest voor de 19e-eeuwse Boerenrepublieken (m.n. Oranje Vrijstaat) en vooral onder Hertzog ook een stempel had gedrukt op de rassenpolitiek van de Unie, ontwikkeld tot het systeem van →apartheid. Al bij de totstandkoming van de Unie van Zuid-Afrika in 1910 was, behalve in de Kaapprovincie, aan de niet-blanke bevolking het stemrecht ontzegd. In 1936 werd ook aan de Kaapse zwarten het stemrecht ontnomen. In plaats daarvan kreeg de zwarte bevolking drie rechtstreeks gekozen blanke vertegenwoordigers in de Volksraad. De Bantu Self-Government Act van 1959, de apartheidswet bij uitstek, waarbij werd bepaald dat alle zwarten burgers moesten worden van de Bantoestans, die op den duur geheel onafhankelijk zouden worden, was aanleiding om ook die blanke vertegenwoordiging van de zwarte bevolking af te schaffen.

De kleurlingen, meest afstammelingen van de Khoisaniden en de Afroaziatische slaven, verloren hun stemrecht in 1956; hun vertegenwoordiging door blanken verdween in 1969. De Aziaten, vooral in 1860-1910 in grote aantallen als arbeidskrachten naar Zuid-Afrika gehaald, hadden nooit stemrecht genoten. In 1964 kregen Aziaten en kleurlingen ieder een eigen Vertegenwoordigende Raad met voornamelijk adviserende bevoegdheden. De eerste wet ter regeling van een vorm van territoriale segregatie dateerde uit 1913, toen het de zwarten werd verboden land te kopen buiten de reservaten (7,3 % van het Zuidafrikaanse grondgebied, in 1936 uitgebreid tot 13 %). In 1923 kreeg de overheid het recht bepaalde stedelijke woongebieden voor zwarten gesloten te verklaren; in 1950 kregen ook de kleurlingen en de Aziaten eigen woonwijken toegewezen. Vanaf 1937 was het zwarten verboden zich in de steden te vestigen indien ze daar geen werk hadden.

Het werk dat voor zwarten beschikbaar was, was vrijwel uitsluitend ongeschoold. Sinds 1911 was een steeds groter aantal beroepen voor alleen blanken gereserveerd. De migratie van zwarten, kleurlingen en Aziaten werd gecontroleerd door steeds verfijndere pasjeswetten. Het resultaat van deze wettelijke regelingen was het ontstaan van zwarte woonwijken rond de industriële centra, bewoond door een in meerderheid mannelijke bevolking, wier gezinnen in de Bantoestans verbleven. Het officiële beleidsdoel om op den duur alle zwarten in de thuislanden te vestigen, bleek niet haalbaar: in de thuislanden ontbrak voldoende werkgelegenheid, terwijl het blanke bedrijfsleven niet zonder grote aantallen zwarte arbeidskrachten kon. Segregatieen apartheidspolitiek stuitten op heftig verzet bij de niet-blanke bevolking.

In 1902 werd de African Political Organisation, later African People’s Organisation geheten, opgericht, die opkwam voor de rechten van de kleurlingen. De Aziaten waren voor de Eerste Wereldoorlog vooral actief in Natal onder leiding van M.K.Gandhi; in 1923 organiseerden zij zich landelijk in de South African Indian Congress. De belangrijkste organisatie van de zwarte bevolking was het in 1912 opgerichte South African Native National Congress, sinds 1925 →African National Congress of South Africa (ANC) geheten. In 1959 scheidde zich het Pan Africanist Congress of Azania (PAC) van het ANC af. Deze organisaties van niet-blanken bleken het onderling niet eens te kunnen worden over een gezamenlijk beleid, als gevolg van de verdeel-en-heerspolitiek van de Zuidafrikaanse regering en van de vrees van de Aziaten dat voor hen ook onder een zwart meerderheidsbestuur geen plaats zou zijn. Het verzet van de niet-blanke bevolking bleef lange tijd geweldloos.

In 1952 werd door zwarten en Aziaten een Defiance Campaign georganiseerd, waarbij de apartheidsbepalingen massaal werden overtreden. Vreedzame demonstraties tegen de pasjeswetten in 1960 eindigden echter in het bloedbad van Sharpville (21.3.1960). ANC en PAC werden vervolgens verboden; hun belangrijkste leiders werden gedetineerd op Robbeneiland. Aan het eind van de jaren zestig ontstonden nieuwe organisaties van zwarten, o.a. de South African Students Organization (SASO, 1969) en de Black People’s Convention (BPC, 1971). Ook onder de stamhoofden van de Bantoestans verminderde de bereidheid mee te werken aan een verdere realisering van het apartheidsbeleid. In 1977 verbreedde Zoeloe-leider G.Buthulezi zijn culturele Inkatha-organisatie tot een anti-apartheidsbeweging voor zwarten, kleurlingen en Aziaten.

In de zomer van 1976 kwam het opnieuw tot een uitbarsting van geweld, toen scholieren in Soweto, een zwarte woonwijk bij Johannesburg, in opstand kwamen. Opnieuw reageerde de Zuidafrikaanse regering met een verbod van zwarte organisaties en met de arrestatie van hun leiders: S.Biko, oprichter van de SASO en erevoorzitter van de BPC , werd in de gevangenis vermoord (13.9.1977). Nadien sloeg het zwarte verzet gewelddadige wegen in. In 1979—80 werd Zuid-Afrika met een reeks guerrilla-acties geconfronteerd. Tegelijkertijd werd de onrust onder zwarte scholieren en arbeiders een meer permanent gegeven.

Ook internationaal werd de positie van het Zuidafrikaanse blanke minderheidsregime steeds moeilijker. Al direct na de Tweede Wereldoorlog was het beleid ten aanzien van Zuidwest-Afrika onderwerp van kritiek geworden. De dekolonisatie van Azië en Afrika maakte ook het Zuidafrikaanse rassenbeleid tot een internationaal omstreden kwestie. Hoewel herhaalde oproepen van de Algemene Vergadering der VN om de diplomatieke betrekkingen te verbreken en een economische boycot in te stellen weinig praktisch resultaat hadden, kwam Zuid-Afrika wel in een steeds groter isolement te verkeren. De regering in Pretoria, speculerend op het strategisch belang dat Zuid-Afrika door zijn ligging en minerale rijkdom voor de westerse geïndustrialiseerde wereld had, meende daar vooralsnog geen consequenties aan te hoeven verbinden. Als reactie op de scherpe kritiek die binnen de British Commonwealth of Nations op het apartheidssysteem werd geleverd, besloot de Zuidafrikaanse regering deze organisatie te verlaten (15.3.1961).

Op 31.5.1961 werd de republiek uitgeroepen. Als reactie op de groeiende internationale druk sloot de blanke bevolking van Zuid-Afrika zich steeds nauwer aaneen rond de nationalistische regering; men sprak in dit verband van ‘laager’-mentaliteit. Ook de Engelstalige bevolking, die weliswaar liberaler was dan de Afrikaners, maar geen wezenlijk ander rassenbeleid voorstond, wendde zich in toenemende mate tot de NP. Had deze in 1948 nog slechts 70 (met de Afrikaner Party 79) van de 153 zetels in de Volksraad, in 1977 waren dat er 134 van de 164. Deze sterke positie stelde de regering in staat steeds meer bevoegdheden aan zich te trekken en de speelruimte van ook blanke oppositiegroepen tot vrijwel niets te beperken.

De onverwachte dekolonisatie van Mozambique en Angola in 1975 en de vestiging (in Angola ondanks rechtstreeks Zuidafrikaans militair ingrijpen) van socialistisch georiënteerde regimes, deed de bereidheid van de regering in Pretoria toenemen om tegemoet te komen aan de door het Westen geuite kritiek op haar beleid. Zuid-Afrika begon besprekingen met de VN en de westerse grote mogendheden inzake Namibië en oefende druk uit op het blanke minderheids bewind in Rhodesië om plaats te maken voor een zwarte meerderheidsregering. Binnenslands werd een begin gemaakt met de afbraak van de ‘kleine apartheid’ (segregatie in schouwburgen en bioscopen, parken, openbaar vervoer e.d.). De beruchte immoraliteitswet (1950), die seksuele relaties tussen leden van verschillend ras verbood, bleef echter van kracht. Tegelijkertijd werd gepoogd de economische problemen die door het apartheidssysteem werden veroorzaakt te verlichten door een aantal van de belemmeringen waarmee zwarten op de arbeidsmarkt werden geconfronteerd weg te nemen. De ‘grote apartheid’, het beleid dat de totstandkoming van geheel zelfstandige Bantoestans ten doel had, bleef echter onaangetast.

In 1976 werd Transkei onafhankelijk; in 1977 volgde Bophuthatswana, in 1979 Venda. Behalve door Zuid-Afrika werd de onafhankelijkheid van deze Bantoestans door geen enkele andere mogendheid erkend.

Onder P.W.Botha, die in 1978 Vorster als premier opvolgde, leek het liberalisatieproces aanvankelijk in een stroomversnelling te komen. In toenemende mate stuitte dit beleid echter op verzet van de ‘verkrampte’ vleugel van de NP. Bij tussentijdse verkiezingen behaalde de‘Herstigte’Nasionale Party, een in 1969 ontstane rechtse splinter van de NP, spectaculaire winst. De ontwikkelingen in Rhodesië, waar de gematigde zwarte premier A.Muzorewa in febr. 1980 plaats moest maken voor de radicalere R.Mugabe, deed de ‘verkramptes’ binnen de NP weer de overhand krijgen. Met steun van de Broederbond trachtte Botha evenwel dwars tegen de meerderheid binnen zijn partij in zijn ‘verligte’ beleid voort te zetten. In sept. 1980 voerde hij daartoe een kabinetsreorganisatie door, waarbij de ‘verkramptes’ het veld moesten ruimen, dan wel werden doorgeschoven naar minder belangrijke posten. LITT. N.RhoodieenH.J.Venter, Apartheid (1959); E.P.duPlessis, ’n Volk staan op (1964); W.H.Vatcher, White laager, The rise of Afrikaner nationalism (1965); E.H.Brooks, Apartheid.

A documentary history (1968); J.A.Coetzee, Nasiskap en politieke groepeering in Suid-Afrika 1651-1968 (1969); The Oxford history of South Afrika (2 dln. 1969—71); D.Hobart Houghton, The South African economy (1976); T.R.H.Davenport, South Africa. A modern history (2e dr. 1978); R.Musiker, South Africa (1979; bibl.).