bn. en bw. (-er, -st),
1. God (of een god) dienend, godvruchtig, vroom: hij heeft een
godsdienstige moeder;
2. wat de godsdienst betreft, op de godsdienst betrekking hebbend: het godsdienstige leven van onze vaderen; godsdienstige handelingen, ritueel; een godsdienstige samenkomst, aan de godsdienst gewijd;
3. vroom, heilig; godsdienstige lectuur, stichtelijke lectuur;
4. bw., op godsdienstige, vrome wijze: deugdzaam en leven.