Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

Zuid-Amerika

betekenis & definitie

werelddeel op het westelijk halfrond, tussen de Atlantische en de Grote Oceaan, ten zuiden van de landengte van Panama (9° NBr.), 18,3 mln. km2,230 mln. inw. De noordelijkste punt van Zuid-Amerika is Punta Gallinas (18°18' NBr.) in Colombia, de zuidelijkste Kaap Hoorn (55°59' ZBr.) in Chili; Punta de Pedra (34°36' WL) is de meest oostelijke, Punta Parinas (81°20' WL) de meest westelijke punt.

Zelfstandige staten in Zuid-Amerika zijn Argentinië, Bolivia, Brazilië, Chili, Colombia, Ecuador, Guyana, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay en Venezuela. Frans bezit is de kolonie Frans Guyana; Brits bezit zijn de Falkland Eilanden en het eiland Zuid-Georgië.FYSISCHE GESTELDHEID GEOLOGIE. Zuid-Amerika bestaat geologisch uit drie gedeelten.

1. Het Archaïsch Schild, in de kern bestaande uit terrestrische gesteenten van precambrische ouderdom (Braziliden). Deze oude gesteenten werden later over grote uitgestrektheid bedekt met vooral permische zandsteen (Gondwana-formatie). Deze zandsteenlagen liggen over het algemeen nog horizontaal, maar zijn m.n. in het zuiden geplooid (Gondwaniden). Tijdens het Krijt trad transgressie van dit massief op door de Krijtzee, waardoor mariene kalken werden afgezet, die in Patagonië werden geplooid (Patagoniden). Op het eind van het Krijt vond een reeks verticale bodembewegingen plaats, waarbij in Zuid-Brazilië, door een grote lava-uitstroming het Paranaplateau ontstond. Daarnaast werden het Hoogland van Brazilië, dat van Guyana en het Patagonisch Massief gevormd. In het Hoogland van Brazilië ontstonden door bewegingen langs breuken schollen, waarvan de randen de serras zijn (Serra da Mar, Serra da Mantiqueira). Het Hoogland bestaat uit een oude geplooide basis van graniet en gneis, waarop de resten van ongeplooide sedimenten liggen. Vooral in het binnenland is die

sedimentbedekking bewaard gebleven, maar door rivierdalen verdeeld in tafellandschappen (mesas, chapadas). Het Hoogland van Brazilië rijst in steile breuktrappen uit zee op, daalt steil af naar het bekken van de Rio de la Plata en gaat onmerkbaar over in het bekken van de Amazone. In de oude gesteenten komen veel ertsen voor. Het Hoogland van Guyana is in het westen bedekt met mesozoïsche zandsteenafzettingen (Roraima-formatie). Het Patagonisch Massief wordt doorsneden door canonachtige dalen van soms enkele honderden meters diep.

2. Het Orinoco-, Amazoneen Paraná-Paraguay-bekken, oorspronkelijk behorend tot het Archaïsch Schild, maar na het Krijt niet mee opgeheven. De bekkens zijn opgevuld met tertiaire en kwartaire rivierafzettingen, grotendeels afkomstig uit de Andes, en met eolisch leem van de pampa's.
3. De Andes, een jong plooiingsgebergte. De Andes vormt een geosynclinale gordel, die resten van het Archaïsch Schild bevat, maar waarin vooral gedurende Jura en Krijt dikke sedimentlagen werden afgezet. Daarnaast waren granietintrusies en uitvloeiingen van vulkanisch materiaal van belang. De alpiene plooiing gedurende het Boven-Krijt en het Tertiair was naar het oosten gericht. In de anticlinalen van de Andes kwam het magma omhoog. Langs de breuken zijn grote aantallen vulkanen ontstaan. In Ecuador, Zuid-Bolivia en Noord-Chili zijn door uitbarstingen lavaplateaus ontstaan.

Kusten. Het westelijk deel van de noordkust is laag en moerassig. Verder naar het oosten wordt de kust steil (Cordillera de Mérida). Naar het zuidoosten toe vervlakt de kust weer, waarbij soms duinen (tot Kaap Sao Roque) voorkomen. De Braziliaanse oostkust is steil. Tussen Kaap Sao Roque en Kaap Frio komen koraalriffen voor.

Ten zuiden van Porto Alegre wordt de kust weer vlak, met lagunen. De Atlantische kusten van Patagonië zijn hoger. In het zuiden liggen honderden eilanden. Aan de westzijde heeft Patagonië een fjordenkust, waarvoor eveneens veel eilanden voorkomen. Verder naar het noorden blijft de westkust steil. KLIMAAT. Tropisch Zuid-Amerika is door overvloedige neerslag, dichte bebossing en sterke bewolking relatief koel (gemiddelde temperatuur 26—28 °C).

Het zuidelijk deel van Zuid-Amerika heeft door de geringe uitgestrektheid nergens een uitgesproken continentaal klimaat (gemiddelde zomertemperatuur 8 °C; gemiddelde wintertemperatuur 2 °C). Ook in de gebergten tussen de keerkringen is het klimaat tot op grote hoogte gematigd. Aan de kusten van Guyana en Venezuela en aan de Atlantische kust van Colombia waait de noordoostpassaat. De gebergten van Guyana veroorzaken overvloedige stijgingsregens (ruim 2000 mm/jaar). Aan de Pacifische kust van Colombia waait ’s zomers de zuidwestmoesson (temporal), ’s winters de noordoostpassaat (papagayo). De zomer is regentijd (invierno) met soms 7000 mm/jaar.

Het enorme stroomgebied van de Amazone is het regenrijkste gebied ter wereld. Het kustgebied van Noord-Chili is een droogtegebied. De koude Perustroom veroorzaakt aan de kust vaak misten nevelbanken. Van 30°—40° ZBr. overheersen aan de westkust ’s winters westen-, ’s zomers zuidenwinden. Ten noorden van 40° ZBr. heersen het hele jaar westenwinden; de westzijde van de Andes is hier zeer regenrijk (soms ruim 5000 mm/jaar). Aan de lijzijde van de Andes ligt een droogtegebied dat via de Atacamawoestijn met Noord-Chili in verbinding staat.

Met uitzondering van Kaap Hoorn is voor heel Zuid-Amerika de zomer de regentijd. FLORA EN VEGETATIE. Het grootste gedeelte van Zuid-Amerika behoort tot de ➝ Neotropis, en is potentieel regenbosgebied (b.v. hylea van Amazonië) of savannegebied met min of meer lang droog seizoen (llanos van Venezuela, campos in Brazilië). De natuurlijke vegetatie wordt ook hier steeds sterker teruggedrongen en vervangen. Het Andesgebied is regenrijk in het oosten en veel droger langs de pacifische zijde, zodat er zelfs uitgesproken woestijngebieden (Chili: Atacama) aanwezig zijn; de uitgesproken hoogtezonatie in de vegetatie vertoont laaglandregenbos, bergbos, struikformaties, kruidenformaties (paramo, puna), rotswoestijn.

Naar het zuiden toe wordt het klimaat gematigd en komen droge struikensteppen (monte) en steppen (pampa’s van Argentinië) voor, die in Patagonië overgaan in een halfwoestijn. Het zuidwesten en het uiterste zuiden van Zuid-Amerika worden tot de ➝ Antarctis gerekend. Men treft in Zuid-Chili dan ook diverse typen van Nothofagus-bos aan, de beukenbossen van het zuidelijk halfrond, die ook op Nieuw-Zeeland aanwezig zijn. Zuid-Patagonië en Vuurland zijn ten dele heide-, veenen toendragebieden.

Zuid-Amerika, m.n. het Andesgebied, heeft een groot aantal cultuuren tuinplanten geleverd: aardappel, tomaat en tabak, grondnoot, cacao, rubberboom enz.

Litt. K. Hueck, Die Wälder Südamerikas (1966); K. Hueck en P. Seibert, Vegetationskarte von Südamerika (1972).

FAUNA. Zuid-Amerika behoort tot de ➝ Neotropische regio (➝ diergeografie). De dierenwereld van Zuid-Amerika kent zeer veel soorten die nergens anders voorkomen (endemen). Dit hangt samen met de langdurige isolatie van dit gebied van andere continenten. Ca. 80 % van de zoogdieren vogelsoorten zijn endemisch. Het is het enige continent buiten de Australische regio waar nog buideldieren leven, zoals de opossums en buidelratten. De grote verscheidenheid in milieu heeft geleid tot een grote vormverscheidenheid (➝ radiatie).

Vooral het uitgestrekte tropische regenbos in het Amazonegebied is zeer rijk aan soorten. Daar vindt men nog als overblijfsel van de oude neotropische fauna de luiaarden, opossums en kleine miereneters; de andere oude fauna-elementen, de grote miereneters en de gordeldieren, zijn savannebewoners. Karakteristiek voor de Zuidamerikaanse tropenzone zijn verder de op wilde zwijnen lijkende pekari’s, de tapirs (verder alleen nog in Azië) en de breedneusapen. De grootste van deze apen is de brulaap; verder leven er capucijnerapen, slingerapen en oeistiti’s. Typisch cavia-achtige knaagdieren zijn de paka en het waterzwijn, het grootste knaagdier ter wereld (ca. 1,20 m). Ook komen er waterdolfijnen en zeekoeien voor.

Reptielen en amfibieën zijn meestal niet endemisch, maar komen in grote verscheidenheid voor, zoals de kaaimannen (waar de jaguar veel op jaagt), boa’s en anaconda’s. Er komen 2 soorten echte krokodillen voor: de Orinocokrokodil (in de Orinoco) en de Amerikaanse krokodil (in noordelijk Zuid-Amerika tot Florida). Alligators komen er niet voor.

Zuid-Amerika wordt wel het vogelcontinent genoemd. Typische vogels zijn de zeer primitieve klautervogel, de hoatzin en de quetzal (door de Azteken en Maya’s vereerd als god van de lucht). Verder komen er voor de zonneral, de rotshaan, toekans, parasolvogels, kolibries en de zeer grote, arendachtige harpij, die zich voornamelijk voedt met apen.

In de savannes en pampa’s leven de al genoemde grote miereneters en gordeldieren; verder weer knaagdieren als agouti’s, Patagonische hazen en viscacha’s. Er komt een grote loopvogel voor, de nandoe, en seriema’s, tinamoe’s, hokko’s, ovenvogels en de grootste ooievaarachtige, de jaribu. Jagers op de savanne zijn de in heel Amerika voorkomende poema’s en jaguaroendi’s. Verder leven er typische hondachtigen van het geslacht Dusicyon, o.a. de pampasvos en de manenwolf.

Het Andesgebergte is het woongebied van de Zuidamerikaanse kameelachtigen, de lama’s, met als wilde soorten de guanaco en de vicoenja, en als gedomesticeerde vormen de lama en de alpaca. Verder leven hier de cavia en de chinchilla. De enige echte beer in Zuid-Amerika is de zeldzame brilbeer.

Van de familie wasberen treft men vertegenwoordigers in de tropen zoals de krabbenetende wasbeer en de neusbeer, en in de meer gematigde streken de rolstaartbeer.

De Zuidamerikaanse aasetende vogels, de condors, komen over het hele continent voor met verschillende soorten. De Andescondor is met zijn vleugelspanwijdte van ca. 3 m een van de grootste vliegende vogels ter wereld.

De Galapagos Eilanden hebben een heel eigen ontwikkeling doorgemaakt. Oceanische eilanden hebben een soortenarme fauna, omdat slechts weinig dieren er in slagen zo’n eiland of eilandengroep te bereiken, maar deze dieren kunnen daar dan ook een ongestoorde evolutie doormaken, en b.v. reuzenvormen ontwikkelen, zoals op de Galápagos de reuzenlandschildpadden, de zeeen de landleguanen. Amfibieën komen hier niet voor. De enige endemische zoogdierensoorten zijn een vleermuis, een rat en een pelsrob. De grootste diversiteit vertonen hier de vogels. Er komt een niet-vliegende aalscholver voor en ca. 14 soorten darwinvinken.

Verder treft men er duiven, albatrossen, pelikanen, flamingo’s en reigers (b.v. de kleine blauwe reiger) en de enige tropische pinguïnsoort aan. De fauna wordt zeer bedreigd. Omdat de meeste dieren weinig natuurlijke vijanden hebben gekend, zijn zij weinig weerbaar. Bovendien wordt de vegetatie aangetast door de door de mens ingevoerde dieren zoals geiten en varkens.

BEVOLKING De oorspronkelijke bevolking van Zuid-Amerika werd gevormd door de ➝ Indianen. De Spanjaarden richtten hun veroveringen in de 15e eeuw op agrarische, relatief dicht bevolkte gebieden, gebaseerd op het vinden van goud. In 1494 verdeelden Spanjaarden en Portugezen het continent langs de 50° WL. Slaven werden uit Afrika als werkkrachten voor de suikerplantages in gebieden met tropisch klimaat ingevoerd. In de 19e en 20e eeuw kwam een immigratie op gang die zich concentreerde op de zuidelijke staten van Brazilië, Uruguay, de pampa’s van Argentinië en de droge landen van Patagonië. Thans kan men onderscheiden:

1. gebieden naar bevolkingssamenstelling met een overwegend Europese bevolking; afstammelingen van immigranten van de laatste 100 jaren;
2. gebieden met een overwegend Indiaanse bevolking (Andesgebied, Amazonegebied);
3. gebieden met een gemengde bevolking, afstammelingen van Afrikaanse slaven: Noordwest-CoIombia, Mato Grosso, brongebied van de São Francisco naar het zuidoosten tot de kust, kuststrook ten zuiden van Natal;
4. het gehele overige gebied van Zuid-Amerika, waar m.n. mestiezen wonen.

Het uitgestrekte gebied van de Amazone en van de Orinoco zijn zeer dun bevolkt (minder dan 1 inw./ km2). Dicht bevolkt (meer dan 20 inw./km2) zijn de Andes, de centrale vallei van Chili, de kustvlakte van Uruguay, Argentinië en Brazilië en de hoofdstedelijke gebieden van Guyana, Suriname, Frans Guyana. Zuid-Amerika huisvest in het totaal 7 % van de wereldbevolking op 15 % van de bewoonde continenten. Men verwacht dat Zuid-Amerika in 1985 287 mln. inw. zal hebben en dat het groeicijfer in 2000 opgelopen zal zijn tot 2,7 %. De urbane bevolking neemt sneller toe dan de rurale en dan de bevolking als geheel. In sommige gevallen vormt migratie de helft van de urbane bevolkingsgroei.

De migratie concentreert zich op de grootste steden in zeer dicht bevolkte gebieden en wordt vooral gestimuleerd door de betere sociale en economische posities van de steden in vergelijking met het platteland. Maar omdat de groei van het aantal arbeidsplaatsen bij die van de bevolking achterblijft neemt de werkloosheid snel toe. Er zijn zeven steden met meer dan 1 mln. inw.: Buenos Aires, Rio de Janeiro, São Paulo, Santiago, Bogotá, Caracas, Lima, Montevideo.

De toename van de voedselproduktie is kleiner dan de bevolkingstoename. De landbouwmethodes zijn te weinig ontwikkeld om meer te produceren. Er is geen manier om voedsel te produceren tegen acceptabele prijzen, zonder een fundamentele verandering van het traditioneel agrarisch systeem (veel groot-grondbezit). Nieuwe mogelijkheden worden gezocht in de ‘lege gebieden’. Dergelijke gebieden zijn b.v. het district Antioquia in Colombia, gebieden in het zuidelijk deel van de centrale vallei in Chili, gebieden langs nieuwe wegen in het Amazonegebied. Naar deze gebieden is sinds 1960 een geringe migratie ontstaan.

De sociale mobiliteit in Zuid-Amerika is gering. Voor groot-grondbezitters is het bezit van land een statussymbool, zodat ze nauwelijks in industrieën investeren. Industrialisatie geschiedt m.n. met buitenlands kapitaal.

In Zuid-Amerika wordt vooral Spaans gesproken. In Brazilië wordt Portugees gesproken en verder worden er vele min of meer lokale talen gebruikt. De Rooms-Katholieke Kerk is de grootste religieuze gemeenschap. Ook komen natuurreligies voor.

Litt. J.F. Bannon, Latin America (1963); P.E. James, Latin America (1969); E. Bradford Burgs, Latin America, a concise interpretative history (1972); A. Taylor (red.), Focus on South America (1973).

CULTUUR LITTERATUUR. Door de veroveringstochten van de Spanjaarden en Portugezen werden Zuiden Midden-Amerika praktisch helemaal gekoloniseerd. Bij het Verdrag van ➝ Tordesillas (1494) waren de invloedssferen van Spanje en Portugal vastgesteld, waardoor Brazilië Portugees gebied werd; de overige landen bleven onder Spaanse invloed. Afgezien van enkele kleinere gebieden zoals Frans Guyana, (Brits) Guyana en Suriname in Zuid-Amerika en Belize in Midden-Amerika vertoonde de letterkundige ontwikkeling in de verschillende Latijnsamerikaanse landen in grote trekken dezelfde lijn.

Vanaf het begin van de 16e eeuw verschenen er talrijke kronieken, waarin de veroveringen en de veroverde gebieden werden beschreven. Pas in de 17e eeuw, toen de kolonisten hun maatschappelijke orde stevig gevestigd hadden, was er sprake van litteratuur in de ware zin van het woord. Deze was echter nog sterk geënt op de Spaanse en Portugese litteratuur. Hoewel er tegen het einde van de 18e eeuw al auteurs naar voren kwamen die de eigen realiteit beschreven, zoals de Mexicaan Fernandez de Lizardi, bleef de litteratuur beheerst door imitaties van Europese modellen (Venezuela: Andrés Bello, Cuba: José Heredia, Ecuador: José de Olmedo).

Tegen het einde van de 19e eeuw zetten de Argentijn José Hernandez, de Peruaan Manuel Gonzalez en de Cubaan José Marti zich sterk in voor de massa van de Latijnsamerikaanse bevolking. Deze tendens werd echter onderbroken door het modernismo (1880-1910), een litteraire stroming die sterk onder Franse invloed stond en die zich kenmerkte door haar ‘kunst omwille van de kunst’-opvattingen. Deze vooral dichterlijke stroming — met als belangrijkste vertegenwoordigers de Nicaraguaan Rubén Dario, de Colombiaan José Silva, de Uruguayaan Julio Herrera en de Argentijn Leopoldo Lugones — wendde zich af van de eigen werkelijkheid. Zij zocht haar thematiek vooral in het verleden, in de mythologie en in bucolische landschappen.

Onder invloed van de opkomende arbeidersbeweging aan het begin van de 20e eeuw en de toenemende radicalisering van de intellectuelen uit de middenklasse keerde men zich scherp tegen het modernismo. Dit mondde uit in een herontdekking van de problemen van het gewone volk. Deze ontwikkeling deed zich zowel in de poëzie als in de vertelkunst voor, in elk land met verschillende kenmerken ten gevolge van de verschillende sociale problemen in die landen. In landen met een grote Indiaanse bevolking (Peru, Bolivia, Ecuador) leidde dit tot romans waarin het thema van de uitbuiting van de Indianen door de grootgrondbezitters centraal stond (het indigenismo). In andere landen kwamen thema’s op als de massale immigratie (Argentinië) of de overweldigende natuur, zoals bijvoorbeeld in de werken van de Colombiaan José Rivera, de Venezolaan Rómulo Gallegos en de Uruguayaan Horacio Quiroga. In Ecuador leidde het tot een sterke, bijna socialistisch realistische roman, met auteurs als D.Aguilera Malta, E.Gil Gilbert en Jorge Icaza.

In de poëzie kwamen vooral twee dichters naar voren: de Chileen Pablo Neruda en de Peruaan César Vallejo, die vanaf de jaren twintig een grote invloed hadden. Dit was niet alleen te danken aan hun breuk met het modernismo, maar vooral aan hun sociaal engagement. De poëzie werd concreter, dagelijkser en ook toegankelijker, kenmerken die zich ook voordeden in het werk van de Cubaan Nicolás Guillén. Deze stroming bereikte haar hoogtepunt in de ‘conversatie-poëzie’ die vooral in het begin van de jaren zestig opkwam. Dit is een poëzie die heel concreet de sociaal-politieke werkelijkheid opneemt en sterk prozaïsche elementen bevat. Letterlijk alles, van citaten, leuzen, reclame, statistieken tot delen van toespraken, wordt in dit type poëzie opgenomen. De bekendste dichters van deze stroming zijn de Salvadoriaan Roque Dalton, de Uruguayaan Mario Benedetti en vooral de Nicaraguaan Ernesto Cardenal.

In de jaren vijftig verschijnt de ‘nieuwe Latijnsamerikaanse roman’. Dit genre heeft de meest moderne technieken uit Europa verwerkt en bevat ten opzichte van de eerdere romans veel meer magische elementen en humor. De beschreven werkelijkheid is echter veelal dezelfde: armoede, uitbuiting en verzet. Als de belangrijkste voorlopers van dit genre worden de Argentijnen Leopoldo Marechal en Robert Arlt en vooral de Guatemalaan Miguel Asturias en de Cubaan Alejo Carpentier gezien. De voornaamste schrijvers van deze stroming zijn: in Mexico: Juan Rulfo en Carlos Fuentes; in Paraguay: Augusto Roa Bastos; in Peru: José Maria Arguédas en Mario Vargas Llosa; in Argentinië: Ernesto Sábato en Julio Cortazar; in Colombia: Gabriel Garcia Márquez. Voor meer informatie, zie onder litteratuur van de afzonderlijke landen.

LITT. W.Knapp Jones, Behind Spanish American footlights (1966); L.Pollmann, der neue Roman in Frankreich und Lateinamerika (1968); R.Grossmann, Geschichte und Probleme der Lateinamerikanische Literatur (1969); D.Reichardt, latein-amerikanische Autoren (1972); G.Brotherston, Latin American poetry (1975). MUZIEK. De muziek van Zuid-Amerika kan worden verdeeld in: Indiaanse, Latijnsamerikaanse, Afro-iberische en Afroamerikaanse muziek.

Uit archeologische vondsten en (weinige) 16e-eeuwse Spaanse geschriften is gebleken dat in de precolumbiaanse culturen de muziek een belangrijke rol speelde. Van die muziekcultuur is bij de huidige Indianen weinig overgebleven. Bij de stammen in de oerwouden van het Amazonegebied zingt en danst men in geval van ziekte en probeert zo magische invloed uit te oefenen. Tot de instrumenten behoren fluiten, houten trompetten, pansfluiten en rammelaars. Liederen gezongen om de gemeenschappelijk verrichte arbeid te verlichten en liederen waarin het leven van alledag wordt bezongen komen bij alle stammen voor. Indianen die met de overheersende Spaanse cultuur in aanraking kwamen, leerden snaarinstrumenten als de vijfsnarige gitaar (charango) en de harp kennen.

In de berggebieden van Peru en Bolivia worden deze instrumenten vooral gebruikt voor de begeleiding van Indiaanse dansen; de pansfluit is daar het melodieinstrument voor de volksmuziek, waarin Indiaanse en Europese elementen zijn verweven. De volksliederen zijn gebaseerd op m.n. 16e-eeuwse Spaanse muziek (romance, copla, tonada). De volksdansen, zoals de Argentijnse chacarera en de Braziliaanse fandango, zijn sterk streekgebonden. De volksmuziek die is ontstaan uit de samensmelting van Spaanse, Portugese en Westafrikaanse elementen (deze laatste kwamen met de negerslaven, die van de westkust van Afrika afkomstig waren, naar Zuid-Amerika) noemt men Afro-iberisch. Deze komt vooral voor in Brazilië, Venezuela en Colombia. Voorbeelden hiervan zijn (carnavals)dansen als samba (Brazilië), joropa (Venezuela) en bambuco (Colombia), waarvan de teksten veelal in het Spaans worden gezongen, begeleid door blaas-, snaaren (van oorsprong Afrikaanse) slaginstrumenten.

Uit het samengaan van Europese en Afrikaanse muzikale elementen ontstond in Suriname de kawina-muziek. De Afroamerikaanse muziek kan worden verdeeld in cultusmuziek (gespeeld bij de uit West-Afrika afkomstige religies) en de onder de negerbevolking ontstane liederen die alle mogelijke onderwerpen hebben. Bij de cultusmuziek spelen de trommels een zeer belangrijke rol. Meestal worden zij in sets van drie, met elk een eigen toonhoogte en timbre, in een bepaald ritmisch patroon bespeeld, daarbij ondersteund door o.a. de ijzeren bel (agogó) en (kalebas)rammelaars. Het vocale gedeelte bestaat uit een wisselzang (vaak in een Afrikaanse taal) tussen solist en koor.

Vele hedendaagse Zuidamerikaanse componisten volgen in hun werk de internationale stromingen of trachten, zoals de Chileen P.H. Allende en de Braziliaan H.Villa-Lobos, door een synthese van Europese en Zuidamerikaanse muzikale elementen tot een eigen idoom te komen. LITT. B.Nettl, Lateinamerikanische Volksmusik (in: Die Musik in Geschichte und Gegenwart VIII, 1960).

GESCHIEDENIS DE KOLONIALE PERIODE (ca.1500-1810). ZuidAmerika werd door de Spanjaarden verkend vanaf Hispaniola. Vanuit West-Indië werden er tochten naar de kust van het huidige Venezuela gemaakt. In 1525 werd Santa Marta gesticht en in 1537 wisten de Spanjaarden, langs de Magdalena trekkende, Santa Fé de Bogotá te bereiken. Inmiddels was Pizarro vanuit Midden-Amerika vertrokken naar het rijk van de Inka’s in Peru, waar hij in 1531 het hoogland veroverde. Vanuit Bogota en vanaf de kust van Venezuela ondernamen de Spanjaarden van 1530—95 verschillende tochten in de binnenlanden tussen de Amazone en de Orinoco. Sir Walter Raleigh trok in 1596 naar de Guyana’s.

De Spaanse conquistadores verkenden het onmetelijke continent in allerlei richtingen. Brazilië bleef gereserveerd voor de Portugezen. In 1509 landde Correa en sloot een verdrag met inheemse stammen. Fransen uit Bretagne probeerden te penetreren, maar de Portugezen wisten geleidelijk hun macht uit te breiden. In 1532 werd te Sao Vicente door Martin de Souza de eerste kolonie gevestigd, in 1549 gevolgd door het oprichten van een bestuurszetel te Bahla.

In 1554 legden de jezuïeten de grondslag voor een college, dat later zou uitgroeien tot Sao Paulo. Van 1555—67 wist Portugal een nieuwe overval van Franse expedities af te slaan. Meer succes hadden de Hollanders, die van 1624-54, met Pernambuco als uitgangspunt, een Braziliaans rijk in stand hielden, waaraan de naam van Johan Maurits van Nassau verbonden is. Van grote betekenis voor de kolonisatie was de werkkracht en het acculturatievermogen geweest van de kloosterorden. In Noord-Brazilië verwierf ca. 1700 Samuel Fritz zich als beschermer van de inheemse bevolking naam. De Portugese kolonisten hebben met behulp van joods kapitaal en handelstalent de suikerverbouw tot grote hoogte gebracht en daarmee de slavenhandel zeer gestimuleerd.

In de Spaanse koloniën lag het accent meer op exploitatie van bodemschatten (Mexico en Peru). De jaarlijkse zendingen edelmetaal veroorzaakten in Europa in de 16e eeuw een prijsinflatie, maar bleken op den duur onmisbaar voor de financiering van de wereldhandel tussen Amerika en Azië. Wat de bestuursorde betreft konden de Spanjaarden voortbouwen op het werk van de Inka’s en Azteken. Het systeem van landrente in natura bleef gehandhaafd, evenals bevolkingshulp bij de bouw van steden en gouvernementsappartementen.

Ca. 1800 bereisde A. von Humboldt in opdracht van de Spaanse koning Karel IV het gebied en door zijn studies markeerde hij ongewild de overgang van het Iberische feodale rijk naar het onafhankelijke Zuid-Amerika.

DEKOLONISATIE EN DAARNA (19e en 20e eeuw). Het had lang gegist in Zuid-Amerika en de vooraanstaande klasse van de creolen was ontevreden met de plaats die zij onder de Spanjaarden kon innemen. In die kringen volgde men op de voet wat er in Europa, m.n. in Frankrijk, aan revolutionaire geschriften verscheen en van tijd tot tijd werden (in Caracas, Bogota enz.) pogingen tot opstand ondernomen, die bloedig onderdrukt werden. In de cabildo’s ontbrandde het vuur van de opstand het eerst, toen uit Madrid het bericht kwam van de onderwerping van het gezag aldaar aan koning Jozef Napoleon, de broer van de Franse keizer (1808). Het cabildo van Caracas verklaarde zich trouw aan de afgezette koning Ferdinand vu, wat in feite betekende dat men zich onafhankelijk van Madrid verklaarde. In 1810 begon in Caracas, maar ook in Buenos Aires, het tijdvak van de autonomia, terwijl op 5.7.1811 formeel de onafhankelijkheid werd uitgeroepen.

Het verging de republiek Venezuela aanvankelijk heel slecht; de Spaansgezinde Venezolanen waren talrijk en zij brachten troepen bijeen die de opstandelingen versloegen. Driemaal verrees de republiek Venezuela uit haar as, voornamelijk het werk van Simón Bolivar. Na Venezuela wist deze op den duur ook Colombia, Ecuador, Peru en tenslotte het naar hem genoemde Bolivia te bevrijden. Op dezelfde wijze was de bevrijding in het zuiden verbreid vanuit Buenos Aires, over Argentinië, Uruguay, Paraguay en, door een expeditie onder generaal De San Martin, Chili. Vandaar vertrok De San Martin naar Peru, dat hij eveneens trachtte te onderwerpen; vervolgens ontmoetten de twee grote bevrijders elkaar te Guayaquil, waarna De San Martin besloot zich van het strijdtoneel terug te trekken, terwijl Bolivar naar Peru trok om de bevrijding daar te voltooien. Het duurde tot 1826 voor de Spanjaarden hun laatste stukje Zuidamerikaans grondgebied prijsgaven.

Zij trachtten in Europa tevergeefs steun te vinden bij de Heilige Alliantie, die op haar conferenties het lot van de vm. Spaanse koloniën besprak. Intussen was Brazilië langs een meer vreedzame weg tot onafhankelijkheid gekomen van Portugal, dat officieel tot 1822 bleef heersen. In de Franse tijd, die ook voor Portugal onderwerping aan Frankrijk betekende, was de Portugese koninklijke familie naar Brazilië uitgeweken. Na haar terugkeer naar Lissabon was Don Pedro, de kroonprins, als regent in Brazilië achtergebleven. Hij koos voor onafhankelijkheid toen hij gesommeerd werd om naar Portugal terug te keren (7.9.1822).

Pedro werd uitgeroepen tot keizer (Pedro i) en zo werd Brazilië een keizerrijk (tot 1889). Behalve aan Pedro i dankte Brazilië zijn eenheid aan José Bonifacio de Andrade e Silva, die kon voorkomen dat het Portugees sprekende deel van Zuid-Amerika uiteenviel, zoals het Spaans sprekende deel.

De dekolonisatie betekende in de ontstane republieken vervanging van Spaanse ambtenaren door inheemse en van de Spaanse technici en mijnexploitanten door Franse en vooral Engelse ingenieurs. De meeste mijnen kwamen in vreemde handen, ook die in Brazilië. De ontwikkeling van Zuid-Amerika kwam met schokken en niet overal in dezelfde mate. In de zuidelijke landen (Argentinië, Uruguay, Chili en het zuiden van Brazilië) was in de tweede helft van de 19e eeuw sprake van een snelle groei van veeteelt en landbouw, met behulp van Europese immigranten. Hierop sloot in de 20e eeuw een grote ontwikkeling van de industrie aan, zodat het zuiden nog altijd sterk voorloopt. In de eeuw die verliep tussen het begin van de onafhankelijkheidsoorlogen en de Eerste Wereldoorlog was de vooruitgang in Zuid-Amerika gering.

Wel is er sinds de Tweede Wereldoorlog een duidelijk streven naar versnelde ontwikkeling, o.a. kenbaar door industrialisatie. Het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking is echter nog aanzienlijk lager dan in de VS of West-Europa, maar ligt wel veel hoger dan de gemiddelden voor Azië en Afrika. De inkomensverschillen zijn in de meeste landen aanzienlijk. Er heerst in Zuid-Amerika een grote mate van politieke instabiliteit, o.m. uitdrukking vindend in talrijke staatsgrepen.

LITT. P.Chaunu, Hist. de l'Amérique lat. (1964); C.M.Schuiten, Ned. expansie in Zuid-Amerika (1968); H.E.Davis, Hist. of Lat.America (1968); E.B.Burns, Latin America (1972); H.Otzen, Probleme der Nahrungsmittelversorgung Südamerikas (1973); W.Linding en M.Münzel, Die Indian Kult. und Gesch. der Ind. Nord-, Mittelund Südamerikas (1976); L.A.Vigneras, The discovery of South America (1976); B.Slicher van Bath, Spaans Amerika omstreeks 1600 (1979).