v./o., 1. het recht in iets mee te mogen spreken;
2. vorm van invloed van betrokkenen op de besluitvorming, m.n. van werknemers op het beleid in de onderneming of bedrijfstak.
(e) Medezeggenschap is een van de vormen waarin zich in allerlei geledingen van de samenleving het proces van →democratisering voltrekt. De belangrijkste doelstelling is het betrekken van belanghebbenden bij de beleidsvorming. Men onderscheidt medeweten, medespreken (inspraak) en medebeslissen. Het →medebeslissingsrecht is de verst doorgevoerde vorm van medezeggenschap.
De wijze waarop aan medezeggenschap inhoud kan of moet worden gegeven is, vooral waar het de verdeling van economische macht betreft, een van de grote maatschappelijke vraagstukken in democratieën met een in hoofdzaak kapitalistische economische orde. In Nederland is of wordt op verscheidene manieren gepoogd de twee concurrerende beginselen, de vrijheid van de ondernemer en de mondigheid van de werknemer, te verzoenen. De medezeggenschap buiten de onderneming is tot op zekere hoogte gerealiseerd in de →Stichting van de Arbeid, een privaatrechtelijk centraal orgaan van overleg in het bedrijfsleven omtrent arbeidsvoorwaarden. Op basis van de Wet op de →Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie is bovendien aan de werknemersen werkgeversorganisaties een belangrijke invloed op het gehele bedrijfsleven en op de onderdelen hiervan gegeven. Het streven naar verwezenlijking van de medezeggenschap binnen de onderneming heeft na de Tweede Wereldoorlog tot een sterke ontwikkeling van het ondernemingsrecht geleid. De Wet op de Ondernemingsraden 1950 stelde de stichting van ondernemingsraden voor veel ondernemingen verplicht.
De bevoegdheden van de ondernemingsraden waren uiterst beperkt. Eind 1964 verscheen een rapport van de in 1960 ingestelde Commissie tot Herziening van het Ondernemingsrecht (voorzitter prof. P.J.Verdam), dat aanbevelingen deed omtrent de →jaarrekening, het →enquêterecht, de positie van →certificaathouders, het commissariaat en de ondernemingsraad. De nieuwe Wet op de Ondernemingsraden 1971 (Stb. 28.1.1971, in werking getreden 1.4.1971) breidde de taak van de ondernemingsraden sterk uit. De ondernemer behoeft krachtens deze wet de instemming van de ondernemingsraad bij de vaststelling of wijziging van een arbeidsreglement, pensioen-, spaarof winstdelingsregeling, beslissingen over werktijden, vakantieregelingen en maatregelen op het gebied van veiligheid, gezondheid en hygiëne, tenzij deze bij de wet of CAO geregeld worden. De zgn.
Structuurwet 1971 met betrekking tot de structuur der naamloze en besloten vennootschappen (Stb. 6.5.1971, in werking 1.7.1971) legde een verbinding tussen de ondernemingsraad en de toporganen van de vennootschap doordat de zeer belangrijke bevoegdheden die aan de factor arbeid werden toegekend, bij de ondernemingsraad berusten. Zo kreeg de ondernemingsraad in grote vennootschappen het recht van aanbeveling en bezwaar met betrekking tot de benoeming van commissarissen en het recht een ontslagprocedure ten aanzien van commissarissen aanhangig te maken bij de ondernemingskamer van het Amsterdamse Gerechtshof. Op 1.1.1971 werd een nieuwe regeling van het →enquêterecht van kracht, waarbij centrale werknemersorganisaties het recht kregen de ondernemingskamer te verzoeken een onderzoek te doen instellen naar beleid en gang van zaken in een onderneming. Sedert ca. 1973 is de wenselijke mate van democratisering van de besluitvorming in de onderneming door middel van ondernemingsraden met verderstrekkende bevoegdheden inzet van politieke strijd. In België komt eveneens de medezeggenschap tot uiting in de →ondernemingsraden, verder in de →Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de →bedrijfsraden, evenals, voor wat sociale kwesties aangaat, in de →Nationale Arbeidsraad en de →paritaire comités. Het specifiek overlegorgaan, waarin de regering zetelt met de vertegenwoordigers van de werknemersen werkgeversorganisaties is het →Nationaal Comité voor economische expansie.
In de Duitse Bondsrepubliek vond een verdergaande ontwikkeling plaats, vooral door de invloed die aan werknemers is toegekend bij de benoeming van een deel van de commissarissen en, in de zware industrie, van één der directeuren. In de Verenigde Staten en Groot-Brittannië behartigen shop stewards de belangen van de werknemers. Hoewel men er van eigenlijke medezeggenschap niet kan spreken (ondernemingsraden bestaan er niet), onderhandelen de vakbonden over alle punten die elders tot de bevoegdheid van de raad van commissarissen behoren. In vele landen, waaronder de VS, streven de vakbonden trouwens niet naar medezeggenschap. Sommige beogen nationalisatie of →arbeiderszelfbestuur, zoals in Joegoslavië, en beschouwen medezeggenschap als een aanvaarding van het bestaande economische systeem.
LITT. C.J.Lammers e.a., Medezeggenschap en overleg in het bedrijf (1965); H.J.van Zuthem en A. Wynia, Medezeggenschap (1967); Industriële democratie op het nivo van de onderneming, uitg. v. d. SER (1968); J.Geluck, Overlegeconomie (1968); A.van Rhijn, Arbeider of medewerker (1969); H.J.van Zuthem, Arbeid en arbeidsbeleid in de onderneming (1971); A.Baeyens, Nota’s betreffende de evolutie van de econ. overlegstructuren (1973); De organisatie van het bedrijfsleven in België, uitgave van het Belg. Instituut voor Voorlichting en Documentatie (1976); W.J.C.Schouten (red.) Ondernemingsraad ter sprake (1977).