[→kerkmis], v./m. (-sen),
1. jaarlijks plaatselijk volksfeest en jaarmarkt, oorspronkelijk ter gelegenheid van het feest van kerkwijding (d.w.z. gedenkdag van de wijding van de parochiekerk (e): de wordt bij ons gehouden in de derde week van juni; de inluiden; voorjaars-, najaars-; (gew.) Vlaamse fanc→fair; het is niet alle dagen — (al staan er kramen), men kan zich niet alle dag vermaken, een vermaak of traktatie moet uitzondering blijven; houden, zich op de kermis vermaken; het is in de hel, gezegd wanneer het regent en de zon schijnt tegelijkertijd; achterom is -, (scherts.) ga achter mij om, achter de tafel langs, ook bij het biljartspel, als de ene bal achter de andere heengaat; van een koude, slechte thuis komen, ergens slecht afkomen, slecht bejegend zijn; (gew.) het zal (er) zijn, er zal wat zwaaien, je zult ervan lusten; als tijdsbepaling: tegen, met, na (de)
2. (overdr.) de plaats waar de kramen enz. staan, waar het feest gehouden wordt: op, over de wandelen; het geheel van de kramen enz.: iets op de kopen;
3. iemand een kopen, een geschenk ter gelegenheid van de kermis geven; iets voor zijn — krijgen, als kermisgeschenk, of geld om op de kermis te verteren; fooi;
4. (bij vergelijking) vrolijk rumoer, het is er —, er wordt lawaai gemaakt.
(e) Voor de jaarlijkse viering van de kerkwijding kwamen van heinde en ver de bewoners van omliggende plaatsen en het platteland, wat een welkome gelegenheid bood aan handel en nijverheid tot zaken doen, alsmede aan muzikanten, goochelaars, kwakzalvers e.d. om hun praktijken uit te oefenen. De Reformatie veroorzaakte het verdwijnen van de oorspronkelijke betekenis, waardoor niets dan een soort jaarmarkt overbleef. In de 20e eeuw werd de kermis een gelegenheid tot pretmaken, verzorgd door rondreizende gezelschappen, met kramen voor eetwaren, bezienswaardigheden, loterijen en kansspelen. De vermakelijkheden krijgen meer en meer een mechanisch karakter.