Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

zon

betekenis & definitie

v./m. (-nen),

1. het centrale lichaam van het planetenstelsel waartoe de aarde behoort (e); de — schijnt, haar schijnsel wordt niet door wolken onderschept; (astronomie) elk zelf lichtend hemellichaam dat aan andere op zichzelf donkere hemelbollen licht en warmte geeft; voor niets gaat de — op, in de maatschappij krijgt of doet men niets voor niets; onder de —, op aarde; een plaatsje onder de — (hebben), een min of meer redelijk bestaan op aarde; de — staat hoog aan de hemel, het is midden op de dag; het land van de rijzende —, Japan; hij kan de — niet in het water zien schijnen, hij is zeer jaloers;
2. de straling, de warmte of het licht van de zon: de bloemen in de — zetten; de — breekt door, het zonlicht komt van achter de wolken; ook fig. om een verbetering van luim aan te duiden;
3. afbeelding van de zon (e); iets dat op een zon lijkt; zeer sterk licht; schijf van vuurwerk die, aangestoken, ronddraait: Japanse zonnen;
4. (fig.) symbool van macht of roem: zijn — is ondergegaan, hij heeft zijn macht, zijn positie verloren;
5. (fig.) symbool van vreugde; ergens wat — brengen, wat vrolijkheid (in de narigheid); de — opzoeken, de vrolijke kant van de dingen zoeken, optimist zijn.

(e) STERRENKUNDE. De zon is een gloeiende gasbol met een middellijn van 1 391 000 km (d.i. 109 x die van de aarde); zijn massa is 1,99 x 1030 kg (d.i. 332 000 x die van de aarde). De zon bevat 99,86 % van de totale massa van het planetenstelsel. De gemiddelde relatieve dichtheid van de zon is ca. 1,4 (¼ x die van de aarde). De afstand tot de aarde is gemiddeld 149 600 000 km (d.i. per definitie 1 AE, astronomische eenheid). De zon wentelt om een as die vrijwel loodrecht staat op het vlak waarin de planeten bewegen.

De zon roteert niet als een star lichaam, de rotatieperiode is aan de equator ca. 26 dagen, aan de polen ca. 37 dagen. De zon heeft een algemeen magneetveld, dat evenwel zo zwak is dat het alleen nabij de polen waarneembaar is; daarnaast komen op de zon kortlevende magneetvelden voor; deze zijn vaak geassocieerd met de zonneactiviteit.

Het zichtbare licht van de zon is afkomstig van de fotosfeer. Dit licht heeft een continu spectrum met een groot aantal donkere absorptielijnen (de ➝ fraunhoferlijnen). Het radiospectrum van de zon is een continu spectrum waarop tijdelijke uitbarstingen, samenhangend met zonnevlammen, gesuperponeerd zijn. De totale energie-emissie van de zon in alle richtingen bedraagt 4 x 1026 W. Uit geologische gegevens blijkt dat deze energie-emissie al ca. 4 mrd. jaar vrijwel constant is; volgens de theorieën van de ➝ sterre-evolutie zal de emissie nog wel ca. 5 mrd. jaar constant blijven. De energiebron voor deze emissie zijn kernfusiereacties die zich in het centrum van de zon afspelen.

De zon bestaat vrijwel uitsluitend uit waterstof (ca. 75 %) en helium (ca. 25 %), andere elementen komen slechts in kleine hoeveelheden voor. In het centrum van de zon heerst een temperatuur van ca. 15 mln. K en een druk van ca. 3 x 1014 Pa. Onder deze omstandigheden is de materie een plasma; in dit plasma spelen zich kernfusiereacties af waarbij uiteindelijk vier protonen omgezet worden in een heliumkern (➝ primaire emissie). De hierbij vrijkomende energie wordt vele malen geabsorbeerd aleer zij het zonsoppervlak bereikt en verandert daarbij van gedaante; hierdoor kan het inwendige van de zon niet direct waargenomen worden (behalve met behulp van ➝ neutrino’s, wat echter nog niet erg geslaagd is).

Het zichtbare ‘oppervlak’ van de zon is de fotosfeer met een temperatuur van ca. 5800 K (de buitenste lagen van de fotosfeer zijn wat koeler, ca. 5000 K, wat de oorzaak is van het verschijnsel dat de zonneschijf minder helder is aan de rand dan in het midden, de randverzwakking). De fotosfeer vertoont een korrelige structuur (➝ granulatie), en er zijn vaak donkere gebieden in te zien, de zonnevlekken. Nabij deze zonnevlekken ontstaan soms ➝ zonnevlammen.

De chromosfeer is een gaslaag van 2000—14000 km dik. De chromosfeer, die het best kan worden waargenomen bij een totale zonsverduistering, is rood getint door gloeiend waterstofgas. Zij bestaat uit een groot aantal spitse tongen (spiculae). Enorme vlammen uit de chromosfeer (de protuberansen) kunnen enkele honderdduizenden kilometers buiten de zonnerand uitkomen en blijven soms enkele weken bestaan.

De corona bestaat uit zeer ijl gas dat zich tot ca. 1 mln. km uitstrekt en geleidelijk overgaat in het interplanetaire medium. Bij totale zonsverduisteringen kan de corona gezien worden als een witte glans die de hele zon omgeeft. De temperatuur van de corona is ca. 2 mln. K, in actieve gebieden wel ca. 5 mln. K. De ➝ zonnewind ontstaat in de corona.

De zon is een heel gewone ster; zijn visuele magnitude is —26,72m, maar zijn absolute magnitude is slechts 4,85m (dus de zon is 10 000 x lichtzwakker dan Rigel). De zon heeft spectraaltype G2 en bevindt zich op de hoofdreeks van het Hertzsprung-Russell-diagram.

Litt. C. de Jager (red.), Sterrenkunde 2 (1969). GODSDIENSTGESCHIEDENIS. De zon speelt in het religieuze leven van vele volken een rol, zij het in mindere mate dan de ➝ maan. Haar licht en warmte worden gezien als onmisbare bron van leven en vruchtbaarheid (Egypte, Indië, Mexico), haar hitte werd daarnaast ook wel als destructief ervaren (in Mesopotamië de middagzon). Als licht tegenover de duisternis wordt de zon gezien als drager van de gerechtigheid, die het onrecht bestrijdt (§amai> bij de Akkadiërs, Sol iustitiae bij de Romeinen). Bij sommige volken was de koning gelijk aan de zon, die immers de koning van de dag is. ➝ licht, GODSDIENSTGESCHIEDENIS. Litt.

F. Altheim, Der unbesiegte Gott (1957). HERALDIEK. Als wapenembleem komt de zon voor als (meestal gouden) schijf, als schijf voorzien van ogen, neus en mond (gezichtszon) en als schijf met 12 of 16 ervan uitgaande stralen, scherppuntig of vlammend. Van de zgn. schaduwzon zijn alleen de contouren aangegeven, de kleur is die van de ondergrond (het schild). ➝ maan, ➝ ster, ➝ wassenaar.