Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

hel

betekenis & definitie

v./m.,

1. de onderwereld, het dodenof schimmenrijk;
2. (christelijke opvatting) de verblijfplaats van de verdoemden, vooral als plaats van verschrikking, waar de zondaar voor zijn boosheid wordt gestraft, het tegenovergestelde van hemel (e): zondaars komen in de —; (spr.) de weg naar de — is geplaveid met goede voornemens, al neemt men zich het goede voor, men vervalt gemakkelijk weer tot de zonde; dat is van het vagevuur in de -, van kwaad tot erger, van de wal in de sloot; uit de in de hemel komen, herleven, herademen; iemand de — heet stoken, hem heel bang voor iets maken; brandhout voor de —, gezegd van een booswicht; het is hier zo duister als de —, zeer duister; als verblijfplaats van de duivels en boze geesten: een kind van de een booswicht; (zegsw.) als het regent en de zon schijnt, is het kermis in de iemand naar de wensen, hem vervloeken, (ook) wensen dat hij ver weg was; alle duivels uit de — vloeken, geweldig vloeken;
3. (metonymisch) de gezamenlijke bewoners van de onder 2. genoemde plaats: de — is er losgebroken, de boze machten zijn los, het is er een leven als een oordeel; die man en vrouw bouwen de —, zij leven als kat en hond; de — in hebben, heel boos, verbitterd zijn;
4. (fig.) plaats of toestand die aan de onder 2. genoemde doet denken, rampzaligheid, diep ongelukkig lot: een — op aarde, in huis; het leven werd hem een een van vuur; de van het concentratiekamp;
5. donkere zolder in molens; een donkere ruimte voor in het schip.

(e) Bij de hel denkt men meestal aan een verblijfplaats waar de zielen in meestal onherstelbare afgewendheid van de godheid blijven voortbestaan, als gevolg van het leven op aarde. De hel wordt dan als een plaats van verschrikking gezien. Vooral de islamitische en boeddhistische voorstellingen munten uit door geraffineerde pijnigingen, maar ook het christelijk volksgeloof was daarvan niet afkerig, en ondervond daarvoor vaak officieus steun van de kerkelijke overheden. Niet altijd echter wordt het verblijf in de hel eeuwig gedacht; in sommige gevallen wordt zij louteringsplaats en is zij alleen eeuwig voor de volstrekt onboetvaardigen en voor de duivel en zijn trawanten.

De term hel is de aanduiding waarmee christenen het niet bereiken van de gemeenschap met God weergeven alsmede de strafsituatie die volgt uit de definitieve, persoonlijke afwending van God en de breuk met de ordening van de door hem geschapen werkelijkheid. Het NT gebruikt hiervoor laat-joodse voorstellingen. Deze vormen geen reportages vooraf van hetgeen te gebeuren zou staan, maar willen licht werpen op het huidige bestaan van de mens: het leven van de mens wordt bedreigd door de reële mogelijkheid van eeuwige mislukking, wanneer hij zich afsluit voor de liefde tot God en de mensen, n TT. K.Kohle, Heaven and heil in comparative religion (1923); J.Witte, Das Jenseits im Glauben der Völker (1929); R.Guardini, De uitersten (1959); G. Fessard, Enfer éternel ou salut éternel? (1970). ICONOGRAFIE.

De vroege uitbeeldingen van de hel zijn navolgingen van antieke Hadesvoorstellingen, waarvan de driekoppige hond Kerberos aan de ingang en de bootsman Charoon ook in latere uitbeeldingen bekende elementen bleven. Vanaf de 12e eeuw werd de hel verbeeld als de vuurspuwende muil van het monster Leviathan volgens de beschrijving in Job 41. In de renaissance werd de hel een grot met een groot aantal verdiepingen waar de verdoemde zielen soort bij soort (goddelozen, gierigen, trotsen e.d.) hun straf ondergaan. Dantes Inferno had in deze uitbeeldingen een verstrekkende invloed. Hellevoorstellingen vormen meestal een onderdeel van het →Laatste Oordeel, waarbij de hel onder of naast de hemel wordt geplaatst. Soms vallen de verdoemden van de toegangsbrug naar de hemel in de daaronder brandende vlammen van de hel.

In de barok werd de hel vrijwel niet meer uitgebeeld. Bij Rubens is een aanduiding te vinden van enkele rotspunten met rook. LITT. R.Hughes, Heaven and heil in western art (1968); J.J.M.Timmers, Christ. symboliek en iconografie (2e dr. 1974).