Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

groei

betekenis & definitie

m.,

1. het groeien, het toenemen in grootte van levende wezens of hun organen (e);devan de

planten; de — van het haar; die jongen is in zijn —, in zijn wasdom, de periode waarin hij groeit; een broek die op de — gemaakt is, te groot en te wijd genomen, zodat hij ook bij toenemende wasdom kan dienen; die boom komt niet tot volle —, tot volkomen ontwikkeling; oneig., ook van verenigingen, partijen, stromingen enz.; ontwikkeling van het nationale inkomen per hoofd;

2. groeikracht: er zit geen indatkind, het gedijt niet, groeit niet;
3. wat door groeien ontstaat, uitspruitsel, schot (van planten): snoei de wilde — van die heester maar af; de in het water, ontwikkeling van algen in het duinwater.

(e) biologie. Groei is de toeneming van de hoeveelheid protoplasma dat actief deelneemt aan de stofwisseling. Groei gaat gepaard met celvergroting, celvermeerdering of beide. Bij deveelcelligen, waartoe ook de mens behoort, verstaat men onder groei de progressieve ontwikkeling van het vroegste stadium tot rijpheid, volwassenheid, een toeneming in gewicht, in volume of in lengtematen.

In het organisme treedt voortdurend vorming van nieuw weefsel op; zowel vorming van nieuwe cellen, als van nieuwe tussenstof. Daarnaast gaan voortdurend oudere cellen en tussenstof verloren. Wanneer deze twee processen van aanmaak en te gronde gaan elkaar juist opheffen, treedt geen toeneming, dus geen groei, op. Vanaf het stadium van de bevruchte eicel tot aan de volwassenheid overweegt de vorming van nieuw materiaal boven het verloren gaan: het lichaam groeit. Gedurende deze periode evenwel groeien niet alle lichaamsdelen met dezelfde snelheid; sommige zijn reeds op jeugdige leeftijd bijna volgroeid, b.v. de hersenen met de hersenschedel, andere groeien alleen in een bepaalde periode, b.v. de vrouwenborst gedurende de puberteit. Door de onderlinge verschillen in groeisnelheid treden bovendien veranderingen op in de verhoudingen van de verschillende delen van het lichaam.

Ook wanneer het lichaam volgroeid is, kan plaatselijk nog weer groei optreden, b.v. wanneer weefsel verloren gegaan is bij een verwonding: het ontstane defect wordt opgevuld door nieuw gevormd weefsel. De nieuwvorming van weefsel wordt in het lichaam zorgvuldig gereguleerd, zodat geen teveel aan weefsel ontstaat. Deze regulatie, waarvan de aard nog weinig bekend is, geschiedt o.a. door hormonen (‘somatotropine’) en door invloed van de weefselcellen op elkaar. Bij stoornis in de hormoonproduktie kunnen groeistoornissen optreden, zoals dwerggroei of reuzengroei. Een stoornis in de onderlinge beïnvloeding van de cellen kan leiden tot ongeremde of onvoldoende geremde groei (→kanker). Vanaf de geboorte groeit het lichaam in de lengte, maar steeds langzamer naarmate de leeftijd van het kind vordert. In de puberteit treedt weer een groeiversnelling op (de →adolescentie-groeispurt), die weer gevolgd wordt door een geleidelijke afneming van de groeisnelheid totdat omstreeks het 25e jaar de groei volledig tot stilstand komt (volwassenheid).

Bij verschillende volkeren blijkt de toeneming van de lichaamsgrootte omstreeks het 19e-20e levensjaar vrijwel tot een einde te komen (bij het vrouwelijk geslacht iets eerder). Daarnaast blijkt de lengtegroei sterk beïnvloed te worden door voeding en sociale omstandigheden. In West-Europa (Nederland en België) is de gemiddelde lichaamslengte sedert begin 20e eeuw met 1 cm per 10 jaar toegenomen. Deze toeneming door verbetering van milieufactoren begint in de westerse landen thans tot stilstand te komen. . Bij hogere planten kan men in hoofdzaak onderscheiden: lengtegroei, die vooral in jonge delen wordt aangetroffen, en diktegroei, zoals men die bij bomen vindt. De laatste vindt gewoonlijk plaats doordat het tussen hout en bast gelegen cambium (een weefsel, dat tot voortdurende celdeling in staat is) tegen de oude houten bastelementen nieuwe aanlegt, die spoedig volwassen zijn. Men onderscheidt in de lengtegroei drie fasen: de kernen celdeling, de plasmagroei (beide worden ook bij dieren aangetroffen) en de celstrekking, die typisch is voor planten, en waarbij m.n. het volume van het celvocht en de hoeveelheid celwandsubstantie toenemen, maar waarnaast ook enige vermeerdering van het protoplasma optreedt. Ieder van deze fasen wordt beïnvloed door een aantal groeifactoren, de plasmagroei door het bioscomplex, de celstrekking door de fytohormonen.

economie. Men zou onder groei ook toeneming van de welvaart in de zin van behoeftenbevrediging kunnen verstaan. Deze toeneming is echter niet kwantificeerbaar. Onder groei wordt ook wel de toeneming van de produktie verstaan. Daar de bevolkingsgroei sterker zou kunnen zijn dan de toeneming van de produktie is het doelmatiger van groei te spreken wanneer per hoofd meer wordt geproduceerd. Soms spreekt men ook van →economische groei, →groeitheorie.