Gepubliceerd op 01-12-2020

virussen

betekenis & definitie

micro-organismen, die alleen met behulp van een elektronenmicroscoop zichtbaar zijn. Virussen zijn veel kleiner dan bacteriën.

Zij bevatten ribonucleïnezuur (RNA), of desoxyribonucleïnezuur (DNA), maar nooit beide (zoals wel het geval is in bacteriën of in lichaamscellen). RNA en DNA zijn samengestelde eiwitmoleculen, die dragers zijn van erfelijke eigenschappen. Virussen kunnen de energie die zij nodig hebben, niet zelf voortbrengen en evenmin kunnen zij buiten levende cellen bestaan. Daardoor zijn alle virussen parasieten. Zij veranderen de stofwisseling van de cel zodanig, dat deze hun eigen bestaan en hun voortplanting (replicatie) gaat ondersteunen. Bepaalde virussen hebben een voorkeur voor bepaalde weefsels.

Het virus dat kinderverlamming veroorzaakt, infecteert m.n. het ruggemerg; het waterpokkenvirus tast speciaal de huid aan. Vele bekende aandoeningen worden door virussen verwekt: verkoudheid en andere luchtweginfecties, griep, waterpokken, mazelen, rodehond, bof, gordelroos.Andere virusziekten zijn o.a. hersenontsteking, pokken, hondsdolheid, de ziekte van Pfeiffer, leverontsteking en wratten. Alleen al een aandoening als verkoudheid kan door 30 verschillende soorten virussen worden veroorzaakt. Er zijn vaccins tegen een aantal veel voorkomende virussen beschikbaar. De meeste virusinfecties genezen vanzelf, doordat antistoffen die in het lichaam worden gevormd de virussen vernietigen. Wel kan daarbij blijvende schade ontstaan, zoals bij kinderverlamming.

Ook vele planteziekten worden door een virus veroorzaakt. Groeistoornissen en kleurveranderingen zijn bij deze planten zichtbaar. Een voorbeeld is het tomatenmozaïekvirus dat tomaten aantast. Op de bladeren verschijnen geelachtige vlekken en de vruchten zijn onregelmatig gekleurd. De virussen kunnen via het plantesap van de ene plant op de andere worden overgebracht. Maar de virussen kunnen ook via insekten (bladluizen, wantsen, mijten), rondwormen en schimmels worden verspreid.

Zo wordt het slamozaïekvirus door bladluizen overgebracht. Om verspreiding van virussen tegen te gaan, moet men o.a. aangetaste planten en zaden verbranden en de overbrengers van virussen bestrijden. Ook bij huisdieren komen virusinfecties voor: o.a. honde- en katteziekte, varkenspest en mond- en klauwzeer. Vooral in een vochtige omgeving behouden virussen hun vermogen om te infecteren; m.n. afvalwater van huishoudelijke oorsprong en dat van slachthuizen kunnen een bron van besmetting zijn.