Gepubliceerd op 01-12-2020

lood

betekenis & definitie

chemisch element, grijskleurig, zacht metaal (symbool: Pb). De belangrijkste loodertsen zijn galeniet of loodglans (loodsulfide), cerussiet (loodcarbonaat) en anglesiet (loodsulfaat); 45 % van de ertsen bevat aanzienlijke hoeveelheden zink.

In 1980 bedroeg de wereldproduktie 3,6 mln. t lood uit erts; de recirculatie uit afval bedroeg in de westerse wereld ca. 2 mln. t. De belangrijkste toepassingen van lood zijn: in accu’s (40 % van de wereldproduktie), alkylloodverbindingen als antiklopmiddel in benzine (12 %), verfpigmenten (12 %), legeringen (11 %) en de afscherming van kabels (9 %).Het natuurlijk loodgehalte in de bodem varieert sterk; het bedraagt in de regel 2-200 mg/kg grond. Door de looduitstoot ten gevolge van de verbranding van benzine met loodhoudende antiklopmiddelen of door industriële activiteiten (loodwinning/ recirculatie) kunnen lokaal zeer hoge loodgehaltes in de bodem en het straatstof voorkomen. In dergelijke gebieden kunnen ook hoge concentraties voorkomen in lucht, water en voedingsmiddelen.

In de centra van grote steden zijn loodgehalten in het straatstof gevonden van ca. 1 g lood/kg straatstof. In 1981 bleek de bodem van de Zuidhollandse gemeente Schoonhoven ernstig te zijn verontreinigd. Men trof er lood aan, afkomstig van de plaatselijke loodwitfabriek. Op het terrein van de fabriek werd tot 82,1 g lood/kg stof gemeten. In het centrum van Schoonhoven werd 13 g lood/kg straatstof aangetroffen. Doordat de oplosbaarheid van lood in de bodem erg laag is, verspreidt het op de bodem neergeslagen lood (b.v. uit uitlaatgassen) zich vrijwel niet.

Neerwaartse verplaatsing in het bodemprofiel is meestal eerder het gevolg van biologische activiteiten (van b.v. regenwormen) en van grondbewerking dan van uitspoeling. Planten zullen doorgaans weinig lood uit de bodem opnemen. Hoge loodgehalten in de bovengrondse delen van planten zijn dan ook meestal het gevolg van directe afzetting van looddeeltjes uit de lucht op de bladeren.

In Vlaanderen is vooral de wijk rond Metallurgie Hoboken in de gemeente Hoboken sterk verontreinigd met lood. Kinderen uit die wijk hebben loodgehalten van 60 pg per 100 ml in hun bloed, terwijl de maximaal toegelaten dosis voor kinderen 25 pg per 100 ml bloed bedraagt. Voedingsmiddelen dragen voor ca. 65 % bij in de dagelijkse loodbelasting van een volwassene. Deze totale belasting bedraagt gemiddeld 250-375 pg. Voor kinderen en voor personen die beroepsmatig aan lood worden blootgesteld, is het slechts voor iedere afzonderlijke situatie mogelijk de dagelijkse opname te berekenen. Bij kinderen zijn de meest voorkomende oorzaken van een verhoogd loodgehalte: het eten van oude verflagen met loodwit; de blootstelling aan straatstof, loodhoudende verf op speelgoed (in Nederland verboden).

Andere bronnen van lood zijn: onjuist geglazuurd aardewerk, in het bijzonder in combinatie met zure voedingsmiddelen, en sommige wijnen die 130-190 pg/ 1 kunnen bevatten. Vroeger waren de loden waterleidingbuizen een belangrijke oorzaak van opname van lood in het lichaam.

Er zijn inmiddels echter veel loden waterleidingen vervangen door leidingen van kunststof. De EG heeft in 1980 een richtlijn van kracht verklaard, waarbij het maximum loodgehalte in drinkwater op 50 pg/1 werd gesteld. In 1985 moet het drinkwater in de EG aan deze richtlijn voldoen. In verband met deze eis hebben het Rijksinstituut voor de Drinkwatervoorziening (RID), het Keuringsinstituut voor waterleidingsartikelen (KIWA) en de Vereniging van Exploitanten van Waterleidingbedrijven in Nederland (VEWIN) gezamenlijk een onderzoek ingesteld naar de situatie in Nederland. Uit het onderzoek bleek dat er in naar schatting 930000 woningen loden drinkwaterleidingen aanwezig zijn; d.i. 22 % van het woningbestand. De conclusie was dat bijna 0,75 mln. Nederlanders regelmatig water drinken waarin te veel lood zit.

Na opname wordt slechts een deel van het lood in het bloed opgenomen: in de longen ca. 40 %; in het maagdarmkanaal ca. 10 %. In het lichaam wordt ca. 90 % van het lood geaccumuleerd in het botweefsel; de halfwaardetijd bedraagt ca. 20 jaar. Dit resulteert in een stapeling gedurende het gehele leven. Ca. 10 % van het lood komt voor in de zachte weefsels (o.a. zenuwstelsel, lever, alvleesklier) en heeft dan een halfwaardetijd van ca. 20 dagen. Lood wordt vnl. via urine (80 %) en ontlasting uitgescheiden; geringe hoeveelheden verlaten het lichaam via melk, zweet, haren en nagels. Lood wordt ook via de placenta naar de foetus getransporteerd.

De giftigheid van lood berust vnl. op de interactie met zeer uiteenlopende celbestanddelen. Acute vergiftiging veroorzaakt heftige buikkramp, braken, zwarte of bloederige diarree, stuipen en ten slotte bewusteloosheid. Bij een chronische vergiftiging is er sprake van o.a. vermoeidheid, hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, buikpijn, soms obstipatie. Hersenletsel kan eveneens voorkomen. Bij bloedonderzoek vindt men bloedarmoede. Het gehalte aan lood in bloed is een goede aanwijzing voor de mate waarin de mens aan lood is blootgesteld. (Dit gegeven is vooral bruikbaar bij bevolkingsonderzoek.) Hoewel lood bij enkele proefdieren kankerverwekkend bleek, zijn er geen aanwijzingen dat dit bij de mens ook het geval is.

De voorlopige norm van de Wereldgezondheidsorganisatie (1972) voor de belasting met lood bedraagt voor volwassenen 3 mg per week, vooropgesteld dat de belasting met lood uit lucht en drinkwater niet hoger is dan resp. 40 en 100 pg/week. De MAC-waarde voor lood en anorganische loodverbindingen (rook en stof) is 0,15 mg/m3. Voor kinderen kan een voorlopig aanvaardbare belasting met lood nog niet worden aangegeven.

Per 1.10.1986 moet in Nederland het loodgehalte van benzine 0,15 g/1 bedragen. Nu bedraagt het loodgehalte gemiddeld 0,37 g/1 voor superbenzine en 0,30 g/1 voor normale benzine. De verlaging van het ten hoogste toegelaten loodgehalte van benzine is geregeld bij KB van 8.2.1983. Dit besluit is in overeenstemming met de door de EG op 29.6.1978 vastgestelde richtlijn, die bepaalt dat het loodgehalte van benzine moet liggen tussen 0,15-0,40 g/1.

In België moet het loodgehalte van benzine lager zijn dan 0,40 g/1 (KB 29.3.1977).

In de BRD is sinds 1976 het loodgehalte gesteld op ten hoogste 0,15 g/1. Zwitserland, Denemarken, Oostenrijk en Zweden hebben in de loop van 1982 het loodgehalte eveneens tot 0,15 g/1 verlaagd.