bestrijdingsmiddelen tegen schimmels. Fungiciden worden vooral toegepast in de landbouw en voor houtconservering.
Het eerste fungicide voor gebruik in de landbouw was de Bordeauxse pap (een mengsel van kopersulfaat, kalk en water). De werking ervan tegen valse meeldauw werd in 1882 ontdekt. Daarna volgden zwavel en zwavelverbindingen. Rond 1940 werden deze gevolgd door organokwikverbindingen en de dithiocarbamaten. De organokwikverbindingen zijn inmiddels al weer voor een groot deel uit de handel, vanwege hun negatieve effecten op de populatie van verscheidene vogelsoorten. Na 1940 zijn nieuwe middelen ontwikkeld met een hogere beschermende werking.
Dit komt meestal doordat zij systemisch zijn, d.w.z. dat zij in de plant worden opgenomen. Een nadeel van deze middelen is echter dat de schimmels er zeer snel resistent voor worden. Het bekendste middel uit deze categorie is benomyl.De belangrijkste fungiciden zijn (met tussen haakjes de jaaromzet in Nederland in 1976): dithiocarbamaten (1414 t), captan en verwante verbindingen (283 t), chloornitrobenzenen (176 t), heterocyclische fungiciden, zoals benomyl (116 t). Voor houtconservering gebruikt men creosoot, zware metaalzouten (Mohrs zout) en pentachloorfenol.
In België gebruikte men in 1980 in totaal 1100 t aan fungiciden, waarvan de dithiocarbamaten (644 t), andere zwavelverbindingen (161 t), organische tinverbindingen (37 t) en de benzimidazolen (37 t) het meest werden toegepast.
De acute giftigheid van de meeste fungiciden is gering, m.n. die van de middelen die men toepast op planten. Uitzonderingen hierop vormen de organische kwikverbindingen, het niet meer toegelaten hexachloorbenzeen en het bij proefdieren misvormingen verwekkende captan. In Irak heeft de consumptie van zaaizaad dat was ontsmet met een monomethylkwikverbinding, vele doden tot gevolg gehad en bij anderen geleid tot blijvende schade aan het zenuwstelsel. De consumptie van met hexachloorbenzeen behandeld zaaizaad leidde tot 3000 slachtoffers die leden aan porfyrie (afwijking in de ademhaling).
Het houtbeschermingsmiddel pentachloorfenol wordt in vele buitenverven en -beitsen toegepast. Het werkt ook tegen insekten en bacteriën. De toepassing ervan heeft geleid tot vergiftigingen met dodelijke afloop bij o.a. mensen en vleermuizen. De stof wordt zeer goed opgenomen door de huid. Bij de verbranding van hout dat is behandeld met pentachloorfenol, ontstaat o.a. het zeer giftige octachloordibenzodioxine.