Gepubliceerd op 01-12-2020

populatie

betekenis & definitie

groep organismen van dezelfde soort, die op een bepaald ogenblik een bepaalde ruimte bewonen. De kans dat de individuen van een populatie onderling zullen paren of kruisen is groter dan dat zij dit zullen doen met individuen van een andere populatie.

Daarom kan men zeggen dat een populatie zich als groep voortplant. De grenzen van een populatie zijn vaag, zowel in de ruimte als in de tijd, en worden meestal vrij willekeurig en op praktische gronden gekozen.Populaties worden gekenmerkt door bepaalde groepskenmerken. Dit zijn statistische grootheden, die de som zijn van kenmerken van een aantal individuen. Een individu wordt b.v. op een moment geboren, een populatie kent alleen een geboortencijfer, d.w.z. het aantal geboorten in een vaste periode. Het belangrijkste populatiekenmerk is zijn grootte of dichtheid. Deze wordt beïnvloed door de groei (door geboorten en immigratie) en de afname (door sterfte en emigratie). Daarnaast kent een populatie een aantal secundaire kenmerken zoals leeftijdsverdeling, genetische samenstelling en verdeling over de ruimte.

Het bepalen van de dichtheid, dus van de aantallen per eenheid van oppervlakte of volume, van een populatie vormt de basis van elk populatie-biologisch onderzoek. Hierbij onderscheidt men de absolute en de relatieve dichtheid. Voor de bepaüng van de absolute dichtheid kan men alle individuen in het gebied tellen of monsters nemen. Alle individuen tellen is doorgaans niet mogelijk (of nodig). Het kan b.v. in een beperkt gebied bij mensen (volkstelling) of bij grotere planten of vastzittende dieren (zeepokken). In de meeste gevallen zal men echter moeten volstaan met het nemen van een monster (steekproef).

Bij b.v. bodem- of waterorganismen kan men op grond van enkele (of vele) monsters de gemiddelde dichtheid bepalen. Veel gebruikt worden ook de vang-merk-terugvangtechnieken, waarbij men dieren vangt, ze merkt en weer terugzet; vervolgens bekijkt men hoeveel er daarvan later nogmaals gevangen worden. Bij deze methoden verkrijgt men naast informatie over de dichtheid ook informatie over geboorten- en sterftecijfers. Voor de schatting van de relatieve dichtheid van een populatie bestaan, afhankelijk van het bestudeerde organisme, vele methoden: vallen voor loopkevers, water- en luchtplankton; tellingen van geluiden of keutels; schattingen van bedekkingen van een bepaald oppervlak. Al deze methoden geven min of meer een index voor de omvang van de populatie en geen precieze dichtheidsbepaling. Voor het treffen van beheersmaatregelen is dat dikwijls ook voldoende, b.v. voor de regulering van begrazing door konijnen of van de schade van woelmuizen.

Aantalsregulatie. Het geboortencijfer van veel organismen is buitengewoon hoog. Sommige vissen leggen honderdduizend eieren, oesters hebben miljoenen larven en zelfs een olifantenpaar zou in 750 jaar 19 mln. nakomelingen hebben gekregen, als deze groei niet door het milieu werd ingeperkt. Het sterftecijfer is meestal in redelijke verhouding tot het geboortencijfer, de groei (of afname) van de populatie zal hierdoor ook meestal binnen beperkte grenzen schommelen. Slechts als geen enkele milieufactor een beperking vormt, kan de groei exponentieel verlopen. Dit kan men waarnemen bij b.v. de introductie van enkele organismen in een lege ruimte (b.v. gistcellen op een voedingsbodem, de spreeuwen uit Europa die in Noord-Amerika zijn ingevoerd, of de Amerikaanse vogelkers in Europa).

In de regel zullen ook dan de milieufactoren niet onbeperkend blijven: de ruimte raakt vol, het voedsel raakt op. Op een gegeven ogenblik wordt de draagkracht van het milieu bereikt en daarmee komt de populatiedichtheid aan een zeker evenwichtsniveau. Vaak schommelt de populatiedichtheid om dit niveau door allerlei natuurlijke oorzaken, b.v. variaties in het abiotische milieu, zoals een plotselinge storm, een langdurige droogte of een extreem koude winter. Op de regelmatige seizoensveranderingen na, zijn de variaties in de abiotische factoren in het algemeen onregelmatig en oefenen daardoor op de populatie een invloed uit die onafhankelijk is van de populatiedichtheid. Veranderingen in de biotische factoren, zoals ziekteverwekkers, predatoren of voedselconcurrenten, zijn vaak juist wel dichtheidsafhankelijk: bij een lage dichtheid is hun invloed tamelijk klein, bij een hoge dichtheid relatief groot. In gevallen waarin de bepalende factor wat achterblijft bij de dichtheid van de soort die hij reguleert, kunnen cyclische schommelingen ontstaan.

Dit kan voorkomen bij b.v. een predator die gespecialiseerd is op een bepaalde prooi. Een voorbeeld van zo’n situatie vormen de lemmingen in het hoge noorden met de daarop jagende poolvossen en sneeuwuilen.

Ook de ruimtelijke verdeling van individuen in een populatie vormt een belangrijk kenmerk. Vaak ziet men een vorm van clustering, d.w.z. de individuen zitten dichter bij elkaar dan op grond van het toeval mag worden verwacht. Zo iets ziet men b.v. bij zich vegetatief vermeerderende planten en bij planten waarvan het zaad dicht bij de moeder op de grond terechtkomt; maar ook voor zeer veel dieren is het een voordeel om op een kluitje te (gaan) zitten en kuddes of troepen te vormen. Er zijn echter ook veel soorten die onderling juist concurreren om de beschikbare ruimte. Door hun territoriumgedrag wordt deze ruimte opgedeeld, waarbij de sterkere individuen vaak op de beste plaatsen komen en de zwakkere (vaak de jongen) worden gedwongen te migreren naar minder gunstige gebieden. Ook tussen verschillende soorten kan de ruimte worden opgedeeld, waarbij elk in een eigen niche terechtkomt.

De potentiële mogelijkheden (bepaald door de tolerantiegrenzen) van die soorten zijn dan groter dan de gerealiseerde. Dit verschijnsel kan zowel bij planten als bij dieren voorkomen.

Voor de bestrijding van plagen in de landen tuinbouw is kennis van de populatieopbouw van plaagsoorten van groot belang. Veel epidemieën zijn te voorkomen door tijdig te onderkennen waardoor en op welk moment er een populatie-explosie kan gaan optreden.