Gepubliceerd op 01-12-2020

bos

betekenis & definitie

in het spraakgebruik een begroeiingsvorm waarin bomen domineren. De grootte van het bos speelt hier een minder belangrijke rol.

Wanneer het echter gaat om een volledig ontwikkelde boslevensgemeenschap, met alle daarbij behorende stadia van ontwikkeling en verval, speelt de grootte een belangrijke rol. Er moet dan eerder gedacht worden aan enkele duizenden of tienduizenden hectaren dan aan enkele tientallen of honderdtallen.Het klimaat, m.n. de temperatuur en het beschikbare vocht, is van grote invloed op het voorkomen van bos en de mogelijkheid van bosvorming op aarde. Er zijn gebieden waarin de klimaatomstandigheden zo ongunstig zijn, dat boomgroei niet meer mogelijk is. Voorbeelden hiervan zijn de gebieden boven de polaire en boven de alpine boomgrens. Verder is het bekend dat in sommige klimaatgebieden na bosverwoesting, vrijwel geen groei meer mogelijk is. Een voorbeeld hiervan vormt het nog steeds toenemende areaal aan woestijnen. Al naar de klimaatgebieden is de volgende groei-indeling in natuurlijke bosformaties te maken: tropische regenwouden, tropische moesson- en savannebossen; subtropische laurierbossen en hardloofbossen; de gemengde bossen in de gematigde klimaatzone en tenslotte de boreale naaldwoudzone.

Veel bossen en zeker die in Nederland en België kennen veel menselijke beïnvloeding. Al naar de mate van menselijke invloed wordt het bos ook wel ingedeeld naar de mate van onnatuurlijkheid. Hierbij zijn globaal deze categorieën te onderscheiden: oerbos, natuurbos en cultuurbos. In oerbos is vrijwel geen menselijke invloed te bespeuren; in natuurbos zijn structuur en samenstelling nog min of meer in overeenstemming met wat er van nature zou voorkomen; in cultuurbos daarentegen is de menselijke invloed zo groot, dat de voorkomende vegetatie en fauna in hoge mate door de mens zijn bepaald.

In Nederland is geen oerbos meer aanwezig en alleen de oudste bossen, d.w.z. die al ten minste 200 jaar oud zijn, zijn qua samenstelling en structuur te beschouwen als natuurbos.

Het gaat hier om ca. 20000 ha bos bestaande uit inheemse loofboomsoorten en voor een klein deel uit naaldhout. Het grootste areaal bos in Nederland wordt echter ingenomen door heidebebossingen uit de 19e en 20e eeuw. Zij beslaan ca. 136000 ha en bestaan overwegend uit naaldhout en voor een klein deel uit loofhout. Deze bossen zijn aangelegd als produktiebossen. Een belangrijk deel van het Ned. bos wordt ingenomen door, eveneens in de loop van de 19e en 20e eeuw aangelegde, stuifzand- en duinbebossingen (ca. 45000 ha). Ook deze bestaan overwegend uit naaldhout (vooral grove den).

Uit dezelfde periode stammen ook de landbouwgrondbebossingen. Deze bossen zijn aangelegd op marginale landbouwgronden en bestaan uit loof- en naaldhout, bij elkaar ca. 25000 ha.

Een bijzondere categorie bos vormt het parkbos als onderdeel van een landgoed. Deze parkbossen zijn vanaf de 17e eeuw tot in het begin van de 20e eeuw op verschillende gronden aangelegd. Zij beslaan een oppervlakte van ca. 27000 ha. Daarnaast zijn er nog enkele andere categorieën bos, zoals de polderbossen, (afgegraven) veenbebossingen en min of meer spontaan ontwikkelde bossen op voormalige heidegronden, stuifzanden, landbouwgronden, veengebieden en in de duinen. Kenmerkend voor al het Ned. bos is de geringe ouderdom, m.n. voor wat betreft het bomenbestand. Er doen zich echter tal van interessante spontane ontwikkelingen in dit bos voor, waarop het bosbeheer zo goed mogelijk probeert in te spelen, opdat de bossen een natuurlijker samenstelling en structuur krijgen, waardoor zij stabieler zouden worden en daarmee beter hun maatschappelijke functie zouden kunnen vervullen.

Ook België kent geen oerbos meer. Het bosareaal beslaat 20 % van de totale oppervlakte. Bij de laatste bostelling (1970) bedroeg de bosoppervlakte 620000 ha, waarvan zich 500000 ha in het Waalse landsgedeelte en 120000 ha in Vlaanderen bevindt. Dit maakt dat het bosaandeel in Vlaanderen van dezelfde grootte-orde is als in Nederland (ca. 8-9 % van de oppervlakte). In België is het bosareaal van oudsher vrij uitgestrekt. In 1880 bedroeg de bosoppervlakte 450000 ha.

De boomsoorten waren in zeer belangrijke mate loofhoutsoorten. Sindsdien is de oppervlakte uitgebreid tot 620000 ha, de produktie is belangrijker geworden, de mechanisatie van de bosexploitatie uitgebreid, de recreatiedruk vergroot, de invloed van steden, industriegebieden en autowegen enz. zeer belangrijk geworden. De belangrijkste ontwikkeling in de Belg. bossen sinds 1800 is de invoering en verspreiding van naaldhoutsoorten (vooral gewone den in Vlaanderen, fijnspar in Wallonië). In 1846 bedroeg de verhouding tussen loof- en naaldhout 93:7, in 1970 bedroeg deze 53:47.