Gepubliceerd op 01-12-2020

aarde

betekenis & definitie

(1) De totale oppervlakte van de aarde bedraagt ca. 510 mln. km2, waarvan ruim een kwart wordt ingenomen door land. De aarde draait om de aardas, de denkbeeldige verbinding tussen noordpool en zuidpool.

Het vlak loodrecht op de aardas wordt equatorvlak genoemd. De omtrek van dit vlak, de evenaar, is ruim 40 000 km; de straal van de aarde in het equatorvlak bedraagt ruim 6400 km.De aardbol bestaat uit een aantal concentrische schillen. Het binnenste deel wordt de aardkern genoemd, nader onderverdeeld naar een binnenste en een buitenste kern. De binnenste kern, een bol met een straal van ca. 1400 km, bestaat uit vaste materie. De daaromheenliggende buitenste kern heeft een schildikte van ca. 2100 km en bestaat uit viskeus, gesmolten materiaal. De kern wordt omgeven door de mantel, met een schildikte van ca. 2800 km. De mantel bestaat overwegend uit vast materiaal, maar er komt een zone in voor (op ca. 100—300 km vanaf het aardoppervlak) met viskeuze materie.

De buitenste schil heet de aardkorst en heeft een dikte die varieert van ca. 5 km onder de oceanen tot 20-60 km onder het vaste land. Het schilletje aan de oppervlakte, waarvan de dikte varieert van een tot enkele meters, wordt ter plaatse van land → bodem genoemd. De temperatuurstijging in de aardkorst bedraagt ongeveer 1 °C per 30 m diepte. De temperatuur in de aardkern wordt geschat op 20003000 °C. Volgens de gangbare theorieën is de aarde ontstaan door verdichting van een gloeiende nevelmassa, gevolgd door afkoeling.

Bij de afkoeling ontstonden aan de buitenkant gesteenten, waarvan de chemische samenstelling mede afhangt van de elementen die op dat moment en op die plaats aanwezig waren. Er is een groot verschil tussen de relatieve dichtheid van de aarde als geheel (5,52) en die van de aardkorst (2,6). De kern bestaat uit zeer zwaar materiaal, waarschijnlijk nikkel-ijzerverbindingen, met een relatieve dichtheid van naar schatting 10-15. De aardmantel bestaat, naar men aanneemt, vooral uit ijzeren magnesiumsilicaten. De gesteenten in de aardkorst bestaan voor ca. 60 % uit kiezelzuur, 15 % uit aluminiumoxiden en voor de rest uit oxiden van o.a. ijzer, magnesium, calcium, natrium, kalium, mangaan en titaan. Deze gesteenten worden naar hun ontstaanswijze ingedeeld in drie hoofdgroepen.

Stollingsgesteenten ontstaan bij afkoeling van gesmolten materiaal. Metamorfe gesteenten worden gevormd uit andere gesteenten onder invloed van druk- en temperatuurveranderingen. Afzettingsgesteenten of sedimentgesteenten bestaan uit afbraakprodukten van andere gesteenten.

De aarde is, voorzover bekend, het enige ruimtelichaam waarop leven voorkomt.

Dit leven heeft zich in een evolutieproces van miljarden jaren ontwikkeld tot de huidige diversiteit. In samenspel met de van nature optredende, niet aan leven gekoppelde processen onder invloed van krachten van wind, water en temperatuurverschillen, zorgt dit leven voor veranderingen in de samenstelling van de aardkorst en de omringende atmosfeer. Menselijk ingrijpen speelt hierbij tegenwoordig echter wel een zeer uitdrukkelijke rol. De natuurlijke kringlopen van elementen komen tot stand onder invloed van o.a. verwering, plantengroei en (micro)biologische activiteit. Hierdoor vindt een doorlopende herrangschikking van elementen in de aardkorst (en de atmosfeer) plaats. Deze herrangschikking wordt gekenmerkt door een zekere evenwichtstoestand.

Menselijke activiteit leidt tot een veel ingrijpender en blijvender herrangschikking van de elementen in hun onderling voorkomen dan in de oorspronkelijke situatie. Hierin is een sterke toename opgetreden in de loop van de ontwikkeling van het menselijk leven. Enerzijds is dit ingrijpen te verdedigen en gedeeltelijk onvermijdelijk ter instandhouding van het menselijk leven; een voorbeeld hiervan is de fosfaatmijnbouw voor de winning van meststoffen die nodig zijn om te kunnen voldoen aan de voedselbehoefte. Anderzijds kan dit rigoureuze ingrijpen tot problemen leiden, b.v. in verband met de opslag en verwerking van gevaarlijke afvalstoffen, waardoor datzelfde leven kan worden geschaad.

2. vruchtbaar materiaal van de → bodem, vooral gekenmerkt door de aanwezigheid van organische stof en biologische activiteit.