Gepubliceerd op 29-06-2020

troonrede

betekenis & definitie

Gangbare benaming voor de toespraak van de Koning in de verenigde vergadering van de Staten-Generaal op Prinsjesdag. Sinds 1983 heeft de Grondwet het over een jaarlijks op de derde dinsdag van de maand september of op een bij de wet te bepalen eerder tijdstip door of namens de Koning in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal gegeven uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid.

De Grondwet heeft nooit melding gemaakt van de ‘troonrede’. Vóór 1983 was alleen sprake van de opening van de zitting door de Koning. Sinds 1814 is het echter een vaste gewoonte dat de Koning bij gelegenheid van de opening een toespraak houdt. Aanvankelijk kreeg die toespraak verschillende namen, waaronder ‘Plegtige Aanspraak van den Troon’ en ‘openingsrede’. Op den duur werd ‘troonrede’ echter de reguliere benaming voor de toespraak die door de Koning persoonlijk werd uitgesproken en ‘openingsrede’ de benaming voor de toespraak die door een minister werd voorgelezen wanneer een commissie de zitting namens de Koning opende. Opening door een commissie is overigens steeds de uitzondering geweest.

Dat gebeurde bijvoorbeeld wanneer de Koning door een sterfgeval in zijn Huis verhinderd was de opening zelf te verrichten. Het begrip ‘opening van de zitting’ is bij de grondwetsherziening van 1983 komen te vervallen, zodat de term ‘openingsrede’ inmiddels aan vervanging toe is. Nu en dan klinkt ook de roep om de troonrede voortaan door iemand anders dan de Koning, bijvoorbeeld door de minister-president, te laten voorlezen. In dat geval zou men ook die rede een andere naam moeten geven.

Vóór 1848, en zeker tot 1840, was de troonrede in hoge mate een persoonlijk woord van de Koning. Het is dan ook altijd gebruikelijk geweest om belangrijke gebeurtenissen binnen de koninklijke familie te memoreren in de troonrede. Daar zijn echter geen vaste regels voor. Na de grondwetsherziening van 1848 werd de troonrede een ‘regeringsmanifestatie’. De toespraak bestaat vanouds uit een ‘beschrijvend’ en een ‘aankondigend’ deel. De lengte van de troonrede varieerde vroeger sterk.

Vooral in de laatste jaren van de regering van koning Willem III was zij vaak uiterst beknopt. Na de Tweede Wereldoorlog nam de omvang sterk toe en werd de aanduiding van het werkprogramma van de regering, met andere woorden ‘het aankondigend gedeelte’, steeds belangrijken Als aanhef klonk aanvankelijk ‘Edel Mogende Heeren’, vervolgens ‘Mijne Heeren’ en uiteindelijk ‘Leden van de Staten-Generaal’. Aan het slot van de troonrede spreekt de Koning een bede of zegenwens uit, waarvan de formulering in steeds sterkere mate afhankelijk is geworden van de politieke kleur en samenstelling van het zittende kabinet.

De hedendaagse praktijk is dat de door ieder departement aangedragen conceptteksten door de minister-president tot een geheel worden gesmeed. Over die ‘compositie’ en in het bijzonder over bepaalde formuleringen voert de minister-president overleg met de koningin. Uiteindelijk stelt de ministerraad de definitieve tekst vast. De troonrede bevat grotendeels een opsomming op hoofdpunten van het per ministerie te voeren beleid.

Veel omvangrijker en belangrijker zijn de onderscheiden voorstellen van begrotingswetten die op Prinsjesdag bij de Tweede Kamer worden ingediend door de minister van Financiën, ‘vanwege de Koning’. Deze rijksbegroting gaat vergezeld van de ‘miljoenennota’. De Comptabiliteitswet 2001 bepaalt wat daarin in ieder geval moet worden opgenomen.

De troonrede symboliseert in feite een van de pijlers van het Nederlandse staatsbestel: gemeenschappelijk overleg tussen Koning (regering) en Staten-Generaal. In enkele buitenlandse parlementaire monarchieën is het uitspreken van een troonrede bij het begin van een zitting eveneens gebruikelijk (in Groot-Brittannië en Noorwegen, bijvoorbeeld). In België is aan de troonrede na een aantal ordeverstoringen, eind negentiende, begin twintigste eeuw definitief een einde gekomen. De toespraak die de Koning bij zijn inhuldiging in de verenigde vergadering houdt is ook een soort troonrede maar draagt een veel persoonlijker karakter dan de uiteenzetting op Prinsjesdag en wordt ‘inhuldigingsrede’ genoemd. Zie ook > Prinsjesdag.