Gepubliceerd op 29-06-2020

Koning

betekenis & definitie

Het meestal erfelijke hoofd van een staat die de vorm van een koninkrijk heeft. Hierbij moet wel worden bedacht dat de nationale staat een betrekkelijk jong verschijnsel is en het koningschap een oeroude instelling.

Vóór de 19e eeuw kan een koning het best omschreven worden als de soeverein van een bepaald gebied, wiens waardigheid hoger is dan die van alle andere vorsten, met uitzondering van een keizer. Sinds 1815 heet Nederland officieel het Koninkrijk der Nederlanden. De Grondwet bezigt uitsluitend de term Koning. Hoewel de Koning ook een vrouw kan zijn, komt de vrouwelijke vorm niet in de Grondwet voor, net zomin als het begrip ‘staatshoofd’. De term Koning wordt sinds de grondwetsherziening van 1983 vrijwel uitsluitend gebruikt waar de bepalingen de Koning persoonlijk betreffen. In gevallen waar het niet gaat om een handeling van de Koning alleen maar om een gezamenlijke daad van de Koning en een of meer ministers bezigt de Grondwet sindsdien meestal de term ‘regering’. Volstrekt consequent is het gebruik van deze terminologie echter niet.In Nederland heeft opvolging door een vrouw altijd tot de mogelijkheden behoord. En in de meeste andere Europese monarchieën is de opvolging door vrouwen inmiddels eveneens een geaccepteerd verschijnsel. Sommige landen, waaronder Nederland, hebben ten aanzien van de erfopvolging de seksen in de tweede helft van de twintigste eeuw volledig gelijkgesteld; andere landen verlenen mannen nog steeds voorrang boven vrouwen. Sinds het midden van de 19e eeuw bestaat in de meeste Europese monarchieën het contraseign van Koninklijke Besluiten. Dat houdt in dat besluiten van de regerende vorst worden mede-ondertekend door een of meer ministers, die daardoor de politieke verantwoordelijkheid voor het besluit op zich nemen. Door dit contraseign hebben de Europese vorsten allengs hun persoonlijke macht verloren.

Dit hoeft echter niet te betekenen dat zij geen invloed meer bezitten. Deze invloed kan onder meer voortvloeien uit de ervaring en deskundigheid van de Koning, uit de populariteit van de regerende dynastie, en uit de symboliek die het koningschap omgeeft.

Nederland telde tot op heden de volgende regerende vorsten: Willem I (1814-1840), Willem II (1840-1849), Willem III (1849-1890), Wilhelmina (1898-1948), Juliana (1948-1980), Beatrix (1980-heden).

In staatsrechtelijke zin was koningin Emma (1890-1898) geen Koning, maar de bij wet benoemde regentes, die het koninklijk gezag uitoefende (waarnam) in naam van de minderjarige door de Grondwet aangewezen Koning, in dit geval koningin Wilhelmina. Emma was geen regerend koningin, maar aanvankelijk koningin-gemalin en vervolgens koningin-weduwe en koningin-moeder.

Zie ook > erfopvolging.