Gepubliceerd op 29-06-2020

Grondwet

betekenis & definitie

Wet die in een land de basis legt voor het overheidsgezag, zijn uitoefening en beperking. De Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden dateert van 1814/1815.

Er ontstond toen een constitutionele monarchie.Een grondwet of constitutie onderscheidt zich nagenoeg steeds van andere wetten door haar wijze van totstandkoming en wijziging. Daaruit moet blijken dat de Grondwet de hoogste wet van het land is. De herzieningsprocedure van de Nederlandse Grondwet kenmerkt zich door twee lezingen van de herzieningsvoorstellen door de beide Kamers der Staten-Generaal. Tussen de eerste en de tweede lezing wordt de Tweede Kamer ontbonden en vinden verkiezingen plaats, zodat de kiezer zich kan uitspreken over de voorgenomen wijzigingen in de wet. Na de verkiezingen kunnen de beide Kamers de herzieningsvoorstellen slechts aannemen met minimaal tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen. Geheel nieuwe grondwetten komen meestal slechts tot stand na een oorlog of revolutie of in geval van invoering van een geheel nieuwe staats- of regeringsvorm.

Een grondwet van een moderne staat regelt meestal in hoofdlijnen de volgende onderwerpen: het staatshoofd, de regering, het parlement, de rechterlijke ambten, de staatsvorm, de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke functie, de grondrechten van de burgers. Staten met een federale structuur kennen veelal meerdere grondwetten, hoewel zij niet steeds deze naam dragen. Ook het Koninkrijk der Nederlanden kent meer dan één grondwet. De grondwet van het federatieachtige verband van Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba is het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, tot stand gekomen in 1954. Het land in Europa, Nederland, bezit zijn eigen Grondwet, terwijl de Antillen en Aruba ieder een eigen grondwet bezitten onder de naam Staatsregeling.

De Nederlandse Grondwet dateert van 1814/1815. De eerste Grondwet voor het Koninkrijk uit 1815 was gebaseerd op de ‘Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden’ die in maart 1814 werd aanvaard. De Grondwet is daarna veelvuldig gewijzigd en diverse wijzigingen zijn in voorbereiding. In de loop van de grondwetsgeschiedenis zijn de volgende elementen steeds meer benadrukt: de democratie, de rechtsstaat, waaronder de grondrechten, en de betekenis van het internationale recht in de nationale rechtsorde. De Nederlandse Grondwet telt 142 artikelen en omvat acht hoofdstukken. Hoofdstuk 2 handelt over de regering.

Het is onderverdeeld in een paragraaf 1 betreffende de Koning en een paragraaf 2 inzake de Koning en de ministers. Op diverse andere plaatsen komen de termen Koning en Koninklijk Besluit echter ook voor. De Staatsregeling van Aruba lijkt sterk op de vigerende Nederlandse Grondwet, die van de Nederlandse Antillen heeft veel weg van de Nederlandse Grondwet zoals deze voor de algehele herziening van 1983 luidde. Een bijzondere trek van de Grondwet is haar (nog steeds) monarchale terminologie, die te verklaren is uit het feit dat van 1814 tot 1840 de Koning zelf de regering vormde en de ministers slechts zijn adviseurs en dienaren waren. Op veel plaatsen bezigt de Grondwet nog steeds de term Koninklijk Besluit, terwijl er staatsrechtelijk gezien sprake is van een besluit van de Koning en een of meer ministers, dus van een regeringsbesluit. Ook het woord Koning doelt in een aantal bepalingen niet op de Koning, maar op de regering.

De Koning en het Koninklijk Huis De Grondwet bevat vrij veel bepalingen die betrekking hebben op de Koning en het Koninklijk Huis. Geheel paragraaf 1 van hoofdstuk 2, artikel 24 tot en met 41, is gewijd aan de Koning als staatshoofd en als privé-persoon. In artikel 24 wordt het erfelijk koningschap opgedragen aan de wettige opvolgers van koning Willem I.

De erfopvolging na het overlijden van de Koning of zijn troonsafstand (abdicatie) worden in de hierop volgende artikelen geregeld. Dat de beëdiging en de inhuldiging van de nieuwe Koning in Amsterdam moet plaatsvinden, is grondwettelijk geregeld, evenals de noodzakelijke toestemming van de wetgever voor een koninklijk huwelijk.

Bij het ontbreken van een troonopvolger kan volgens de Grondwet bij wet een Koning worden benoemd. Zolang niet in de uitoefening van het koninklijk gezag is voorzien, wordt dit uitgeoefend door de Raad van State. De Koning oefent volgens de Grondwet overigens pas het koninklijk gezag uit wanneer hij de achttienjarige leeftijd heeft bereikt. Tot die tijd wordt het koninklijk gezag waargenomen door een regent. Ook wordt een regent benoemd als de Koning buiten staat wordt verklaard om het koninklijk gezag uit te oefenen. Tot slot bepaalt paragraaf 1 dat bij wet vastgelegd moet worden wie lid is van het Koninklijk Huis en welke inkomens- en belastingregelingen gelden rond de Koning.

Bedoelde wetten zijn momenteel de Wet lidmaatschap Koninklijk Huis en de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis. Artikel 41 bepaalt ten slotte dat de Koning met inachtneming van het openbaar belang zijn Huis inricht. Dit heeft met name betrekking op de hofhouding.

De Koning en de ministers Paragraaf 2 van hoofdstuk 2 is getiteld ‘Koning en ministers’. Deze paragraaf, artikel 42 tot en met 49, doelt op de Koning als onderdeel van de regering. Artikel 42 bepaalt dat de regering bestaat uit de Koning en de ministers; de Koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk. Dit artikel vormt de basis voor de ministeriële verantwoordelijkheid voor het regeringsbeleid en voor het doen en laten van de Koning. In het verlengde hiervan is in paragraaf 2 vastgelegd dat alle wetten en koninklijke besluiten door de Koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen worden ondertekend (het contraseign). Paragraaf 2 regelt verder onder meer dat ministers en staatssecretarissen bij Koninklijk Besluit worden benoemd en dat zij ten overstaan van de Koning bij aanvaarding van hun ambt de eed of belofte afleggen.

Op het punt van het koningschap is de Grondwet sinds 1814 grotendeels slechts op ondergeschikte punten gewijzigd. Zeer belangrijk was vanzelfsprekend de invoering van de strafrechtelijke (1840) en de politieke (1848) ministeriële verantwoordelijkheid. Vermelding verdient ook de wijziging van 1983 die de voorrang van mannen boven vrouwen bij de erfopvolging deed vervallen.

Enige artikelen uit de Grondwet over de Koning Art. 24 Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau.

Art. 25 Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft, met plaatsvervulling volgens dezelfde regel. Bij gebreke van eigen nakomelingen gaat het koningschap op gelijke wijze over op de wettige nakomelingen eerst van zijn ouder, dan van zijn grootouder, in de lijn van erfopvolging, voor zover de overleden Koning niet verder bestaand dan in de derde graad van bloedverwantschap.

Art. 40

-1. De Koning ontvangt jaarlijks ten laste van het Rijk uitkeringen naar regels bij de wet te stellen. Deze wet bepaalt aan welke andere leden van het Koninklijk Huis uitkeringen ten laste van het Rijk worden toegekend en regelt deze uitkeringen.
-2. De door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, zijn vrij van persoonlijke belastingen. Voorts is hetgeen de Koning of zijn vermoedelijke opvolger krachtens erfrecht of door schenkingen verkrijgt van een lid van het Koninklijk Huis vrij van de rechten successie, overgang en schenking. Verdere vrijdom van belasting kan bij de wet worden verleend.
-3. De kamers der Staten-Generaal kunnen voorstellen van in de vorige leden bedoelde wetten alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebracht stemmen

Art. 41 De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.

Art. 42

-1. De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers.
-2. De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.