Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Trouw

betekenis & definitie

Trouw behoort samen met dapperheid van oudsher en in haast alle culturen tot de canon van de fundamentele deugden. Het gaat om een niet-moderne deugd, omdat trouw refereert naar relaties van lotsverbondenheid via afstamming, huwelijk, vriendschap en dergelijke, die lijken in te gaan tegen de vrijheid en de autonomie. Trouw lijkt ook een gevaarlijke deugd: zij kan zowel leiden tot supererogation als tot een soort slavernij. Toch ontkomt ook het moderne zelf niet aan de problematiek van lotsverbondenheid. De klemtoon op vrijheid als ongebondenheid lijkt een louter negatieve vrijheid; en waarom zou het nieuwe op zichzelf het interessantere zijn?

Volgens Bollnow zijn de wezenlijke kenmerken van trouw:
1. Het gaat om een in het verleden aangegane of op zich genomen verbintenis die men in de toekomst gestand wil doen, zelfs in gewijzigde omstandigheden. De grond van die verbintenis is niet zonder meer de wil van het subject, maar een beaamde verbondenheid (zie Nédoncelle 1953: ‘trouw is altijd secundair’). Trouw is niet tegengesteld aan vrijheid op voorwaarde dat vrijheid concrete vrijheid is, dat wil zeggen verantwoordelijkheid voor, antwoord op, beamen van een waarde die ons overstijgt (vergelijk de tegenstelling die Mehl 1984 verwoordt tussen ‘vrijheid om een absoluut nieuw begin te maken’ en ‘vrijheid om in te stemmen’).
2. Het gaat primair om een verhouding tot concrete personen (en via hen aan groepen of instellingen); er kan geen trouw zijn aan idealen of principes;
3. Het gaat om een verhouding die de mens in zijn innerlijke kern, zijn identiteit betreft. Door trouw en belofte wordt men pas een zelf, in de overstijging van de onbepaaldheid en de willekeur van de wil. Zo ontstaan volgens Mehl echte autonomie en de persoonsidentiteit, die dus niet zozeer voorwaarden van de trouw zijn als wel zijn beloning.
4. Het karakter van onveranderlijkheid en onvoorwaardelijkheid van de trouw kan via een eed, een gelofte en dergelijke een sacrale uitdrukking krijgen die het ultieme karakter ervan bevestigt. Dit wijst erop dat wij ons ervan bewust zijn dat datgene waarom het gaat in de trouw onze momentane, subjectieve voorstellingen, verlangens en gevoelens overstijgt. Beloften, eden, geloften zijn paradigmatische uitingen van de symbolische werkzaamheid die het menselijk leven beheerst (zelfs wanneer men zich aan zijn verbintenissen onttrekt).

Problemen
Via deze kenmerken kan men gemakkelijk de paradoxen naar voren brengen die in deze deugd schuilen. Aangezien men trouw belooft aan iets concreets, dat hoe dan ook diepgaande veranderingen kan en zal ondergaan, is trouw gericht niet alleen op iets dat buitengewoon kwetsbaar is, maar dat ook radicaal vreemd kan en zal worden ten opzichte van de voorstellingen, gevoelens, verlangens waarmee de belofte of de trouw aanvankelijk was verbonden. Hoe kan een zelf trouw beloven, zonder op voorhand reeds zichzelf te verloochenen? Inzichten en gevoelens kunnen zich radicaal wijzigen in de richting van grotere maturiteit, maar tegelijk in een richting die onverenigbaar is met oorspronkelijke beloften. Vandaar dat een te rigide trouw ontrouw kan zijn. Anderzijds geldt ook dat zelfs grondige veranderingen niet noodzakelijk een opheffing van de trouw toelaten. Bollnow merkt terecht op dat een notie van zelfwording die trouw a priori als tegengesteld aan de zelfwording beschouwt, zeker onbevredigend is. Trouw kan leiden tot tragische situaties en conflicten, zodanig dat sommigen menen een positieve betekenis te mogen geven aan een ‘berustende trouw’ (Mehl 1984) en zelfs aan een ‘wanhopige trouw’ (Jankélévitch 1986).

Volgens Comte-Sponville is trouw niet een waarde of deugd naast andere, maar datgene zonder het welke er geen waarden of deugden zouden zijn. Trouw is de basis van alle moraal, zelfs van de cultuur: ‘Alle moraal, zoals alle cultuur, komt voort uit het verleden. Er bestaat geen moraal dan een trouwe moraal.’ (Comte-Sponville, 1997, p. 38). Trouw is inderdaad een fundamentele deugd, omdat ze ten nauwste verbonden is met het existentiële gegeven van de tijdelijkheid van de mens, als zijnde een door verleden betekenissen/ waarden bepaalde ‘geworpenheid’. Deze impliceert verantwoordelijkheid naar een toekomst toe die men nooit totaal in handen kan nemen. Tegen de achtergrond van deze onzekerheid is vertrouwen zo belangrijk, dat Bullnow haar omschrijft als ‘de noodzakelijke vooronderstelling van alle menselijk leven’. Het is dan ook niet verwonderlijk dat trouw en vertrouwen ten nauwste samenhangen: vertrouwen is een soort doorgedreven trouw; trouw is een soort geloof dat eigenlijk ‘vertrouwen’ betekent, een geloof in de trouw van de ander en in een zin die ons te boven gaat (vergelijk Mehl 1984).

Verhoudingen van trouw krijgen meestal een sociaal-juridische inbedding. Opnieuw wordt dit vandaag gemakkelijk gepercipieerd als leidend tot inauthentieke relaties. Hoewel dit inderdaad vaak het geval is, verliest men bij die kritiek al te snel uit het oog dat deze inbedding beschermt tegen willekeur en momentane zwakheid. Bovendien bevestigt die inbedding het niet-louter subjectieve karakter van de fundamentele menselijke relaties.

Literatuur
Bollnow, O., Wesen und Wandel der Tugenden, Frankfurt/M., 1958.
Comte-Sponville, A., Kleine verhandeling over de grote deugden, Amsterdam/Antwerpen, 1997.
Jankélévitch, V, Traité des vertus. II Les vertus et l'amour, (Vol. 1), Paris, 1986.
Mehl, R., Essai sur la fidélité, Paris, 1984.
Nédoncelle, M., De la fidélité, Paris, 1953.

(H. de Dijn)