Synoniemen zoeken
Uitgelicht
Ontwerp nu je advertentie. Direct online!
Synoniem van trouw
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
trouw
trouw - [znw] het zich houden aan een zedelijke of persoonlijke verbintenis met iemand. Getrouwheid is een archaïstisch synoniem. Jegens een meerdere, een vorst of het gezag betoont men loyaliteit. Een overdreven en niet te schokken trouw noem je hondetrouw.
Zie: verbondenheid.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
trouw
trouw - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
1. wie zich houdt aan wat hij beloofd of afgesproken heeft
♢ haar trouwe vriend laat haar niet in de steek
1. te goeder trouw zijn
[eerlijk en oprecht zijn]
2. te kwader trouw zijn
[slechte bedoelingen hebben]
3. trouw zijn huiswerk maken
[zonder een keer over te slaan]
4. een trouwe hond
[een trouw persoon]
2. volhardend en standvastig
♢ hij is trouw aan zijn principes
3. wie de ander niet verlaat
♢ ik ben mijn liefje trouw, hoor!
1. het trouwen of het getrouwd zijn
♢ wij rekenen op elkaar bij rouw en trouw
2. het doen wat je beloofd hebt
♢ hij neemt het niet zo nauw met de huwelijkstrouw
1. trouw zijn aan iets
[je eraan houden]
2. trouw zijn aan de wet
[je altijd aan de wet houden]
3. te goeder trouw zijn
[eerlijk en oprecht]
4. te kwader trouw zijn
[slechte bedoelingen hebben]
3. het zich beperken tot de seksuele relatie met één persoon
♢ Ursul beloofde Hatice eeuwige trouw
1. eeuwige trouw zweren
[beloven dat je altijd bij elkaar blijft]
Bijvoeglijk naamwoord: trouw
... is trouwer dan ...
het trouwst
de/het trouwe ...
iets trouws
Synoniemen
getrouw
Zelfstandig naamwoord: trouw
Synoniemen
huwelijk
Tegenstellingen
ontrouw