Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Vrijheid

betekenis & definitie

Vrijheid is een essentieel begrip voor de ethiek. Moreel toerekenbare handelingen zijn gekoppeld aan twee voorwaarden - aan de rede en aan de vrije wil van de handelende persoon. Vrijheid is echter een vaag en meerzinnig begrip. Vaak wordt onderscheiden tussen keuzevrijheid, beslissingsvrijheid en vrijheid van handelen.

Vrijheid impliceert in ieder geval dat de keuze, de beslissing of de daad door de persoon in kwestie aan zichzelf kan worden toegeschreven. De afwezigheid van dwang is een essentiële voorwaarde voor alle vormen van vrijheid. Van vitaal belang is daarom de vraag of een deterministische wereld ruimte biedt voor vrije handelingen. Vrijheid betekent overigens niet slechts ‘een minimum aan verplichtingen’ (negatieve vrijheid), maar ook het vermogen om verplichtingen bewust aan te gaan. Bovendien is het zinvol om over graden van vrijheid te spreken (‘gradualisme’).

Enkele historische ontwikkelingen
De filosofische traditie spreekt niet uniform over vrijheid. Immanuel Kant heeft de problematiek van de vrijheid met de causaliteitsvraag verbonden. Indien de wereld van de fenomenen onderworpen is aan een strikte en gesloten causaliteit, wordt de plaats van de vrijheid in hoge mate bedreigd. Vrijheid is ‘een spontaniteit die zelf kan beginnen te handelen zonder dat er een andere oorzaak aan voorafgaat’ (KrV. A 533, B 561), luidt een beroemde formulering. Vrijheid staat dus buiten de causaliteitsorde. Kant reserveert vrijheid voor de wereld van de transcendentale ideeën. In de zogenaamde ‘noumenale wereld’ heeft de mens weet van een vrijheid, die niet aan de orde van de fenomenale wereld gebonden is. Kant heeft op deze manier de vrijheidsproblematiek voor talrijke navolgende filosofieën gemarkeerd. Wie de vrijheid wil verdedigen, moet een bijzondere metafysische ruimte creëren die onttrokken is aan de wetmatigheden van de fenomenale wereld. De wil is slechts vrij voor zoverre hij niet aan de causaliteit van deze wereld gebonden is.

Het vrijheidsbegrip dat de oudere traditie van Aristoteles tot Thomas van Aquino hanteert, wijkt echter op een significante manier van dit concept af. De gebruikelijke formule die zegt dat vrijheid het Vermogen van de rede en de wil’ (facultas rationis et voluntatis) is, maakt dit duidelijk: vrijheid is niet alleen een kwestie van de wil, maar ook van het verstand.

Volgens Aristoteles zijn vrijwillige handelingen diegene, ‘bij welke het bewegende principe in de mens ligt, zodat het ook in de macht van de mens staat, te handelen of niet te handelen’ (EN 1110a). Men zou dit het voluntaristische element (niveau 1) van de vrije handeling kunnen noemen. Vrijheid betekent hier niet of anders te kunnen handelen. Maar op een hoger niveau bestaan er ook handelingen, die vrij zijn in zoverre ze verbonden zijn met het juiste plan en met doordenking (EN 1112a). Men zou dit het intellectualistische element (niveau 2) van de vrije handeling kunnen noemen. Vrijheid betekent hier de beslissing, op redenen gebaseerd een bepaalde handeling te voltrekken. Handelingsvrijheid in de betekenisvolle zin van het woord heeft dan alleen betrekking op dit tweede niveau: nadenken gaat aan de beslissing vooraf. Het niveau 1 - dat van de keuze te handelen of niet te handelen - is slechts een voorwaarde, maar voldoet nog niet aan het strikte begrip van de handelingsvrijheid. Aristoteles integreert de problematiek van het handelen in een complexe handelingspsychologie en niet - zoals Kant - in een metafysica van determinisme en indeterminisme.

Thomas van Aquino heeft dit concept in sterke mate overgenomen. ‘De wortel van de vrijheid is de wil in zoverre deze de drager / het subject is; maar het verstand, in zoverre het de oorzaak is’ (Radix libertatis est voluntas sicut subiectum; sed sicut causa, est ratio) (Sth IIaIIae, q. 17, 1). De wil wordt hier opgevat als een energetisch fundament, als het antropologische gebied van de neigingen en driften. Het verstand of de rede geeft - via de reflectie - richting aan dit streven. De rede kwalificeert en oriënteert de wil. Dit vrijheidsconcept veronderstelt dat de menselijke vrijheid een rationeel gehalte en een propositionele structuur bezit. Bovendien is zij reactief. Zij reageert op de impulsen van de wil en haar taak bestaat er in de ongerichte neigingen van de wil te beperken.

Huidige discussie
Vooral de ontwikkelingen in de neurowetenschappen - en in het hersenonderzoek in het bijzonder - hebben een hevig debat over vrijheid veroorzaakt. De beroemde Libet-experimenten kunnen als uitgangspunt voor een beschrijving van deze strijd worden genomen. Benjamin Libet kon aantonen dat tussen de impuls in de hersenen om een willekeurige beweging te voltrekken en het bewustzijn van de handelende persoon (het besluit om deze beweging te kiezen) een tijdsafstand ligt: de impuls is er 400 milliseconden vóór het bewustzijn. Libet concludeerde dat aan het bewustzijn om een beweging vrij te kiezen de feitelijke handelingsimpuls voorafgaat zodat er van vrijheid nauwelijks sprake kan zijn. Toch houdt hij rekening met een ‘veto-bewustzijn’ van dat wat hij de ‘bewuste wil’ noemt. Deze potentiële interventie gebeurt weliswaar na de hersenimpuls maar vóór de motorische handeling. Het fel omstreden experiment heeft eindeloze discussie veroorzaakt.

Er tekent zich echter een duidelijke scheiding af tussen twee fundamentele benaderingen. Het zogenaamde ‘incompatibilisme’ verdedigt de volgende stelling: indien het determinisme waar is, is de vrije wil onmogelijk. Het ‘compatibilisme’ verdedigt daarentegen de stelling, dat zelfs wanneer het determinisme waar is, de vrijheid van de wil mogelijk is. Het voegt daar nog aan toe, dat het bestaan van een indeterministische wereld nog niet voldoende is om te kunnen zeggen dat onze handelingen vrij zijn. Zo’n wereld levert slechts talloze kansen of mogelijkheden, en daarin kan iedere handeling nog zonder een specifiek motief blijven. Ongemotiveerde handelingen zijn echter niet vrij. Incompatibilisten gaan ervan uit dat vrijheid vooronderstelt dat wij anders kunnen handelen dan wij feitelijk handelen (principe van de alternatieve mogelijkheden). Omdat een deterministische wereld dit alternatief niet toelaat, bestaat er geen vrijheid van handelen. De compatibilisten echter ontkennen deze voorwaarde: vrijheid veronderstelt geen handelingsalternatief, maar wel de kans te kunnen handelen in hetperspectiefvande ‘agent causation’. Dat wil zeggen: de handelende persoon veroorzaakt zijn handelingen niet in een lege ruimte tussen de delen van de causaliteitsketen, maar in de lijn van zijn eigen prioriteiten of wensen. Reeds David Hume was van mening dat wij vrij zijn, wanneer wij kunnen doen wat wij willen doen. Vrijheid heeft dan dus te maken met de structuur van de wil, met de interne consistentie van de wil en niet met de verdediging van een indeterminisme.

Compatibilisten hebben meestal een voorkeur voor een reflexief model: Frankfurt spreekt over ‘wensen van de tweede orde’. Vrij zijn betekent de wensen die ik heb, te kunnen willen. Garry Watson vertegenwoordigt een ‘rationalistisch waarden-model’: de wil van de handelende persoon is vrij, wanneer zijn motivatie met zijn evaluatie overeenstemt.

De incompatibilistische benadering maakt gebruik van een fundamenteel alternatief: determinisme en vrijheid zijn totaal onverenigbaar. Compatibilistische benaderingen bezitten een bescheiden concept van vrijheid: vrijheid mag niet met complete onafhankelijkheid worden verward, maar heeft te maken met de mate waarin reflexieve gronden aan de richting van de wil een consistente vorm geven. Wie de vrije wil principieel afwijst, vernietigt het fundament van het morele handelen.

Literatuur
Aristoteles, Ethica Nicomachea (EN), vertaald door C. Pannier en J. Verhaeghe, Groningen, 1999.
Bieri, P., Das Handwerk der Freiheit. Über die Entdeckung des eigenen Willens, Frankfurt/M., 2003.
Frankfurt, H.G., ‘Freedom of the Will and the Concept of a Person’, Journal of Philosophy, vol. 68 nr. 1, 1971, pp. 5-20.
Kant, I., Kritiek van de zuivere rede (KrV), vertaald door J. Veenbaas en W. Visser, Amsterdam, 2004 (1781).
Libet, B., Mind Time. The Temporal Factor of Consciousness, Cambridge MA, 2004.
Watson, G., ‘Free Agency’ Journal of Philosophy, vol. 72 nr. 8, 1975, pp. 205-220.

(J-P. Wils)