Wat is de betekenis van Trouw?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

trouw

trouw - Zelfstandignaamwoord 1. het zich houden aan een verbintenis 2. het huwlijk trouw - Bijvoeglijk naamwoord 1. op wie men steeds opnieuw een beroep kan doen Hij is een trouwe werknemer voor zijn baas. trouw - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoo...

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

trouw

trouw - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord 1. wie zich houdt aan wat hij beloofd of afgesproken heeft ♢ haar trouwe vriend laat haar niet in de steek 1. te goeder trouw zijn [eerlijk en oprecht zijn]...

2024-03-29
Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Trouw

Trouw behoort samen met dapperheid van oudsher en in haast alle culturen tot de canon van de fundamentele deugden. Het gaat om een niet-moderne deugd, omdat trouw refereert naar relaties van lotsverbondenheid via afstamming, huwelijk, vriendschap en dergelijke, die lijken in te gaan tegen de vrijheid en de autonomie. Trouw lijkt ook een gevaarlijke...

2024-03-29
XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Trouw

Trouw, dagblad, werd op 30 jan. 1943 opgericht ten huize van Gezina H.J. van der Molen te Aerdenhout. Aanwezig waren verder Jan Schouten, J.A.H.J.S. Bruins Slot (oud-burgemeester van Aadorp) en E. van Ruller, redacteur van De Rotterdammer, het door de Duitsers verboden christelijke dagblad. In de lange rij van illegale bladen (er zijn er bijna 1.20...

2024-03-29
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

trouw

De mens hoefde niet altijd God, een heilige of heilige plaatsen tot getuigen aan te roepen dat hij de waarheid spreekt. Hij kon dat ook doen door te zweren op de trouw aan een gegeven woord. In al onze ridderromans vindt men dan ook bi(der) trouwen (mijn); trouwe(n); op trouwe; bi mire (miere) trouwe(n); bi onser trouwen; bider trouwen mine, mii...

2024-03-29
Communicatie

Mr. John Knecht en B.G.J. Stoelinga

Trouw

Trouw verwijst naar de mate waarin iemand consistent is in het aanschaffen van een bepaald merk (merkentrouw) of in het bezoeken van een bepaalde winkel of supermarkt (winkeltrouw).

2024-03-29
Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

TROUW

protestants-christelijk dagblad, opgericht op 20 jan. 1943 als illegaal blaadje in de Tweede Wereldoorlog, een van de grootste ondergrondse kranten; op 1 nov. 1944 legaal naar voren gekomen als dagblad in het bevrijde Noord-Brabant; in mei 1945 als landelijk dagblad vanuit Amsterdam.

2024-03-29
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Trouw

Er is een zelfstandig naamwoord trouw en een bijvoeglijk naamwoord trouw. Het eerste betekent: belofte, geloof en ook: huwelijksvoltrekking. Het tweede betekent: betrouwbaar, gelovig, aanhankelijk. Hierbij behoort het werkwoord vertrouwen. Bij allerlei volkeren was trouw zeer belangrijk, vooral in de verhouding van de dienaren tot de vorst en van d...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

trouw

trouw - maagdelijkheid (vgl. eer). Zie een citaat onder reizen.