Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

eind(e)

betekenis & definitie

('eində) o. (-n; eindje)

[msch. ~ Gr. anti. tegen .'. tegenovergestelde kant]

I. Eig, punt, plaats waar iets ophoudt : aan het van de gang. →band, doek, papier.

II. Metf.

1. a. Algm. tijd waarop iets afloopt : het van zijn leven; ten toe; er komt, is een aan iets; iets kan een hebben, nemen; een maken aan iets; van het begin tot het -; aan alles of aan alle goede dingen komt een -. Gez. aan een komen, gereedkomen; daar is het van weg, daar blijven ze aan bezig; het van de wereld, de ondergang; het zal de last wel dragen, later komen de onaangenaamheden; iets ten brengen, ten einde toe verrichten, Syn. → afdoen; op het van het spel, ten slotte; ten - of op zijn komen, loven, het slot naderen, Syn. → aflopen; ten raad zijn. niet meer weten wat te doen; ten zijn, afgelopen zijn of op, niet meer voorradig zijn of niets meer hebben; zonder -, zonder ophouden. → baan. Syn. →afloop.
b. Inz. einde van het leven, dood : iemands nadert; het begin van het -; aan zijn komen of raken; zijn vinden; zijn voelen naderen; iemand aan zijn brengen, helpen, tot aan het einde van zijn leven voor hem zorgen.
2. doel : iets tot zeker gebruiken; te dien - werk ik hard; ten -, met het doel, om.

III. Metn.

1.( van I)
a. vlak met de kleinste afmetingen aan het einde van iets : zet die steen op zijn eind.
b. uiterst of meest verwijderd gedeelte : de twee -n van een touw, van een plant. Gez. aan het langste -blijven, zijn. het beste af zijn of de baas blijven ; aan het slechtste zijn, in de slechtste positie zijn, het moeten verliezen ; de -n (van het jaar) aan elkaar knopen,aaneenkrijgen, rondkomen; het (andere) eind(e) der wereld, de verst verwijderde plaats die men zich denken kan; het bij het rechte of het verkeerde einde hebben, (on)gelijk hebben, het goed of slecht inzien; het van zijn geluk, zijn rijkdom niet kennen, niet weten hoe gelukkig, hoe rijk men is; het hoge(r) of lage(r) van de tafel, waar de hoge of lage gasten zitten; het middelste en de twee -n willen, zeer hebberig zijn; iets bij het rechte aanpakken, er op de goede manier mee beginnen; om het langste eind trekken, zoveel mogelijk voordelen trachten te verkrijgen.
c. overgebleven stuk : een e(i)ndje touw, kaars, sigaar; aan het langste of kortste eind trekken [zoals bij het loten met strootjes], in het voordeel of nadeel zijn.
d. afstand tussen twee einden : wat is me dat een e(i)nd! een goed, heel eind; een eindweegs; al een heel eind in de winter, diep.
2. [van II 1]
a. omstandigheden waaronder iets afloopt : iets tot een goed brengen; goed, alles goed, als het goed afloopt,vergeet men de doorstane moeilijkheden ; het kroont het werk, de voltooiing is er de grootste lof van.
b. laatste gedeelte in de tijd : het van de rede; in, op het-. → begin. Opm. Eind(e) wordt vooral in de meer abstrakte betekenissen, end vooral in de meer konkrete gebruikt. In de algemene spreektaal is end, in de schrijftaal eind(e) meer gewoon.

< >