Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

komen

betekenis & definitie

('ko:mən) (kwam, is gekomen)

1. zich begeven naar een plaats, waar degene die spreekt, tot wie of van wie men spreekt, zich bevindt: hij komt vandaag ; naar huis, tegemoet ; de trein komt nog niet; met de boot, ver fiets, per spoor, per trein, ver vliegtuig, te voet -; aan land, aan wal -.

Gez. bij iemand -, hem bezoeken ; die eerst komt, die eerst maalt, die het eerst komt, wordt het eerst geholpen ; hoe kom jij erbij ? ook Fig. hoe kom je bij dat denkbeeld, die onderstelling; iemand laten -, ontbieden ; iets laten -, doen brengen; kom of kom, kom of och kom ! ach, ei wat ! → adem, boord, brug, deur, dief, doos, drempel, droge, engel, gevlij, hand, hoek, hoogmoed, huid, jak, Jozef, kajuitsraam, Kampen, kantoor, kerk, koffie, kot, oog.

2. naderen : als de winter komt; een onweer komt opzetten; deze kleur komt er dicht bij, is bijna dezelfde; er komt regen, het zal regenen.
3. aanbreken : die tijd zal wel eens -.
4. gebeuren, geschieden : hoe is dat gekomen?
5. in een bepaalde toestand geraken : in gevaar, nood, verlegenheid -; hij kwam te sterven; dat beeld komt op de schoorsteen te staan; hoe kwam jij dat geld te verliezen? in gebruik -; het is reeds zo ver gekomen dat er geen tegenhouden meer aan is; dat zal te pas -.

Gez. aan iets, aan geld enz. -, het verkrijgen ; achter iets, de waarheid enz. -, te weten krijgen, ontdekken ; dat komt op f 20, dat bedraagt, kost f 20; die eigendommen later aan hem, die verkrijgt hij later ; door iets, door zijn werk, erdoor -, het goed ten einde brengen ; eerlijk aan iets gekomen zijn, het eerlijk verworven hebben; er aan toe -, het naderen of komen aan het ogenblik om iets te beginnen; er bovenop komen, tot gezondheid, welstand komen ; ergens overheen -, het te boven komen ; er is niet aan te -, het is niet te krijgen ; er niet bij kunnen -, het niet kunnen vatten ; er niet toe kunnen -, niet kunnen besluiten het te doen ; er wel -, wel zullen slagen b.v. in een eksamen of aan het einde van het jaar de eindjes wel aaneen zullen kunnen knopen; ik kan niet op zijn naam -, kan mij zijn naam niet herinneren; op de gedachte of de inval -, iets bedenken, verzinnen; tot zichzelf -, weer tot bewustzijn komen of zijn zelfbeheersing terugkrijgen. → aanmerking, baan, baat, berd, dag, eer, ei, einde, gedrang, hals, hond, jaar, kat, kluit, kort, kraam, leven, man, nood, stade, wereld, zwang.

6. gevolgd door een onbepaalde wijs die aangeeft de wijze waarop, of het doel waarom men komt ; ik kom lopen, rijden, varen; ik kom eens kijken, je melden, je halen.
7. kosten : dat komt duur; op hoeveel komt dat boek.
8. afkomstig zijn ; het woord kolos komt uit het Griekse kólossos. → kat.