Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

papier

betekenis & definitie

(pa'pi.r) o. (-en ; tje) (als stofnaam) [→ papirus]

I. Eig.
1. Algm. stof bestaande meestal uit dunne bladen, vervaardigd van plantaardige vezels : van lompen, van hout; houtvrij -; een blad, boek, riem, stuk, vel -; het is niet genoeg gelijmd, het vloeit; wit, gekleurd, gemarmerd Chinees, Japans, Oudhollands -; nagemaakt Engels -; goed, sterk, taai -; dik, dubbel -; gegomd -; geglaceerd, gesatineerd, geschept, machinaal -; behangsel-, bord-, closet-, filtreer-, kardoes-, kaart-, kas-, muziek-, pak-, post-, scheur-, schrijf-, schuur-, teken-, vloeipapier; schoon, vuil -; een vodje -; oud -; gezegeld -; geldswaardig -; op schrijven, drukken; met een kroon als watermerk; buizen uit geperst -. Gez. gevoelig -, dat onder de invloed van het licht snelle kleurveranderingen ondergaat; het loopt door, de inkt trekt erdoor; Hollands -, geschept papier; iets op (het)- brengen, stellen, werpen, zetten, het daarop neerschrijven ; iets op (het)- geven, hebben, een schriftelijk bewijs ervan geven, hebben; in, op het -, in druk, op schrift of als tegenstelling met „in werkelijkheid” ; Hand. op -, ten verkoop gereed; is geduldig, men schrijft, drukt op papier alles wat men wil, zelfs de grootste ongerijmdheden ; zonder eind, machinaal papier van buitengewone lengte, op een rol.
2. papiertje Inz. behangselpapier : wij hebben in de kamer een nieuw -tje gehangen.

II. Metn.

1. a. Algm. blad, vel, stuk papier : op de planken van de kast lagen blauwe -en; iets in een -(tje) doen, rollen; een beschreven -tje voorlezen; geef mij een -tje als bewijs, b. Inz. stuk papier met een geschreven bewijs, bewijsstuk: officiële -en zijn een geboortebewijs, een pas enz.; iemands -en vragen, willen zien ; zijn -en zijn niet in orde ; oude -en ; goede -en hebben, goede getuigschriften.
2. papier dat geld vertegenwoordigt nl. a. geldswaardig papier : aan toonder, b. geld in papier, bankbiljetten : verzilveren, inwisselen voor zilver; 6000 fr. aan -; betalen in - of in klinkende munt; het loopt in de -en, wordt kostelijk, c. effekt(en) : zijn ganse vermogen bestaat uit -; -en kopen, verkopen; soliede -en; dat zijn slechte -en, gezegd van iemand waarmee het ongunstig gesteld is ; zijn -en rijzen, dalen, ook Fig. zijn kansen worden (on)gunstiger. d. wissels : goed, slecht -; prima -; op Londen; driemaands -, wissels die na drie maanden vervallen; kort, lang -, wissels die nog een korte, lange looptijd hebben.

Enc. De naam papier is wel afkomstig van het woord papirus, het schrijfblad der Egyptenaren, maar de uitvinding ervan wordt toegeschreven aan de Chinezen (105 n. K.). Dezen gebruikten voor de papierfabrikage afval van zijdeweefsels dat ze inweekten en sloegen, om de harde delen te verwijderen. Daarna lieten zij de massa afdruipen op een grove in een bamboeraam gespannen mat, die als filter dienst deed. Op het einde der VIIIste eeuw werd de papierfabrikage bekend bij de Arabieren, en de Moren brachten ze mee naar Europa.

Vroeger werd bij ons papier vervaardigd uitsluitend uit lompen die, na een behandeling met kalk in stampwerktuigen, tot vezels uit elkaar werden geslagen. Het nu nog gebruikte stampwerktuig bij uitstek is de hollander. Tot in de vorige eeuw maakte men papier door de vezelmassa te scheppen op een schepraam d. i. een zeef bestaande uit een houten raam met dwarse steunlatjes waarover een gaas van fijn koperdraad was gespannen. Als overgang van het handscheppen naar de mechanische papierfabrikage kan de uitvinding van de Fransman ROBERT (firma DIDOT) in 1799 gelden. Robert verving het schepraam door een op twee rollen rondlopend zeefdoek. De eerste papiermachine ontstond te Londen in 1803.

De grondstoffen, lompen, houtslijp (minderwaardig), houtcelstof, stro (voor pakpapier), espartogras enz. worden in de hollander gemalen. Daarin worden ook de verschillende stoffen toegevoegd die bepaalde eigenschappen aan het papier geven zoals lijm (tegen het vloeien), vulstoffen (voor zwaarte, ondoorzichtigheid enz.), kleurstoffen enz. Alles wordt goed door elkaar geroerd en ten slotte gaat de papierbrij naar de papiermachine. De hoofddelen hiervan zijn : de walsen, de natpartij en de droogpartij

1) Door de voordrukwals krijgt de papierbrij een lichte druk zodat het oppervlak meer effen wordt. Wanneer men een watermerk in het papier wenst, kan dit aan de omtrek van deze met fijn gaas bespannen wals worden aangebracht. Daarna gaat de natte vezellaag door de koets-zuigwals. De koetswals verwijdert door persing een deel van het water, terwijl de zuigwals, die een geperforeerde omtrek heeft, water afzuigt.
2) Natpartij. Hier wordt de reeds meer samenhangende papierbaan met wollen natvilten door drie of vier stel natpersen geleid. De natvilten lopen rond, tussen de walsen, als doek zonder eind.
3) Droogpartij. Na het natpersen is nog wel 65% water in de papierlaag aanwezig. Dat water wordt weggewerkt door de papierlaag te leiden door een groot aantal met stoom verwarmde walsen, droogtrommels geheten. De papierlaag wordt door een meelopend droogvilt beurtelings aan de onderen de bovenkant, tegen de walsen gedrukt. Wanneer het papier vervaardigd is wordt het door de kalander glad, zo nodig, door de satineerkalander glanzend gemaakt. Eindelijk wordt het mechanisch opgerold om afgeleverd te worden. Men kan thans papier maken dat ruim 8 m breed is en de snelheid der fabrikage bedraagt 4 à. 500 m per minuut.

Papierproduktie (1950)

1. Verenigde Staten 9 651 000 milj. kg
2. Canada 5 384 000
3. Groot-Brittanniê 1 903 000
4. Duitsland (W.-) 1 143 000
5. Frankrijk 1 058 000
6. Zweden 989 000
7. Japan 686 000
8. Finland 636 000
9. Italië 466 000
10. Noorwegen 427 000
11. Nederland 292 000

Vgl België 258 000 Wereld 24 360 000