Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 29-06-2020

blijven

betekenis & definitie

('blijvən) (bleef, bleven; is gebleven)

1. voortgaan te zijn : Gods beloften -; dat verleden, dat altijd blijft; het blijft de vraag of...; ik laat het hier niet bij -; berust daar niet in. →: einde.
2. aanhoudend in de toestand zijn die de bepaling zegt : gezond -; ieder moet in zijn stand -; achterwege -; dat huis blijft van hem; hij bleef strijden; hij zou meester -; de wind blijft noord; blijf nog wat praten; bij zijn werk -; blijf je de hele voorstelling? ik blijf er bij, houd mij daaraan, houd dat vol. →: achtergrond, baas, brand, gedrang, gelijk, grond, pen, stuk.
3. zich bevinden : waar blijft die jongen ? waar blijft mijn hoed?
4. ergens vertoeven om te doen wat de bepaling zegt : mag ik eten?
5. te doen zijn: er blijft mij nog te onderzoeken of...
6. ten deel vallen : hem bleef de overwinning.
7. ophouden : waar was ik ook met mijn verhaal gebleven? te kort -, te kort schieten. →: gebrek.
8. zich verwijderd houden : blijf van mijn lijf.
9. sterven, sneuvelen : op de zee. het slagveld -.
10. vergaan : het schip is op de klippen gebleven.
11. gebruikt worden : aan dat huis is veel steen gebleven.
12. niet geschieden : neen neen, laat dat maar -.
13. overschieten : 4 van de 10 blijft 6.