I v. (-nen; -netje) [Lat. penna] Eig. 1. a. Algm. veder van een vogel vooral uit de vleugels of de staart: een vogel zijn -nen uitplukken; slag-, stuurpen; Dicht. de adelaar zweeft op zijn -nen. op zijn vleugels.
b. Inz. vogelpen met gespleten punt om mee te schrijven : de punt of bek van een -; het vlees in de schacht van een -; de vederen, de baard, de vlag van een -; een bos -nen; -nen (ver)snijden, vermaken; ganzepen; een veren in tegenstelling met een metalen -; een welversneden -, ook Fig. een goede stijl of een goed schrijver; zijn tegen iemand scherpen, zich gereedmaken om tegen hem te schrijven.
2. Bepk. schacht van een pen : kleine vogels voederen met een -.
3. Uitbr. stekel van een dier : de -nen van een egel.
II v. (-nen; -netje) [ Uitbr. van pen I 1 b]
a. Eig. 1. klein metalen voorwerp met gespleten punt om mee te schrijven : stalen -nen bij het gros of per stuk verkopen; een doosje -nen; een zakpenhouder met gouden -; een slappe, stijve -; daar breekt een punt van mijn -; de (in de inkt) indopen; een kan spatten; de op het papier zetten, over het papier laten gaan; tekeningen met de -; stof, spijs voor de -; dat is hem uit de gevallen, gevloeid; de is het scherpste wapen. Gez. dat (boek enz.) is in de gebleven, is niet geschreven; de door iets halen, het doorschrappen of het ongedaan maken; de hanteren, voeren, schrijven; de opvatten, ter hand nemen, neerleggen, wegwerpen, om te gaan schrijven of met schrijven op te houden ; een stalen -, ook Fig. geklede herenrok; Scherts, eruit scheiden, afbreken met de -, maar niet met het hart, slot van een brief; het is in de -, er is sprake van dat het zal geschieden ; iemand de in de hand geven, om hem te doen schrijven; iemand iets in de geven, hem voorzeggen wat hij moet schrijven; iemands -, zijn schrijftuig of het gebruik dat hij daarvan maakt of wat hij ermede schrijft; iemand zijn lenen, voor hem schrijven; iets aan de toevertrouwen, het op schrift brengen; iets onder de nemen, erover schrijven ; iets uit de schudden, het zonder moeite neerschrijven ; in de blijven, (nog) niet worden neergeschreven of onuitgevoerd blijven; in de komen, bij de schrijver opkomen en op het punt zijn uit zijn pen te vloeien; men zou er met een op kunnen schrijven, gezegd van water dat spiegelglad is; met de -, schriftelijk; met geen -(nen) te beschrijven, niet beschreven of gezegd kunnen worden; naar de grijpen, zich schriftelijk gaan verweren; vaardig, vlug ter -ne, met de -, vaardig, vlug in het schrijven; van zijn leven, van de opbrengst van wat men schrijft; zijn in gal (en alsem) dopen, bij het schrijven, de bitterste, boosaardigste woorden kiezen.
2. Uitbr. pen en penhouder : zijn achter het oor steken; zijn laten vallen.
b. Metn. 1. schrift: kent gij die -?
2. schrijftrant, stijl: een felle, scherpe, strijdvaardige -; een bekwame, fijne, geleerde een zwakke, laffe -.
III v. (-nen; -netje) [bijvorm van] pin (I) o. a.
1 . (1 a); een om een → citer te bespelen.
2. (2 b) : de van een → roer.
Opm. Pen en pin worden allebei in de beschaafde taal gehoord.