(vra:ch) v. (vragen; -je)
I. .Eig. 1. iets dat gevraagd wordt en waarop een antwoord moet gegeven worden : een — stellen, doen; een — beantwoorden; een — brandde mij op de lippen, ik werd hevig geprikkeld om die vraag te stellen.
2. Uitbr. vraag en antwoord: drie vragen van zijn katechismus leren.
II. Metn. van I1 Taalk. zin waarmee of waarin iets gevraagd wordt : „wie is daar”? is een direkte -; „ik vraag wie daar is” is een indirekte -; een oratorische -. III. Metf. van I1
1. Hand. kooplust : er is veel naar dat artikel. Tgst. aanbod.
2. iets wat nog onzeker is: het is (nog) de - of hij zal willen; de doet zich voor of...