Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 09-12-2022

MONDRAGON

betekenis & definitie

CHRISTOFFEL VAN MONDRAGON, een Spanjaard, doch overbekend in 's Lands Geschiedenissen, zo om zijne dapperheid, als loflijken inborst, om welken hij, zelfs bij veelen der Landzaaten, in waarde wierdt gehouden. Van 't een en ander zullen wij eenige staalen openleggen. Van zijn beleid gaf hij eene proeve in 't ontzet van de Stad Goes, in Zeeland, die, in den Jaare 1572, door de Nassauschen belegerd was. MONDRAGON, die den rang van Kolonel bekleedde, tot het ontzetten der Stad last ontvangen hebbende van den Hertog VAN ALVA, ging, op den twintigsten October, te scheep, te Bergen op den Zoom, met zijn Regiment Waalen, waar bij zich eenige Spanjaards en Hoogduitschen voegden, in alles drieduizend man. Zich gelaatende, alsof hij 't op de Nassausche Vloot gemunt hadde, wendde hij den steven Zeewaarts, doch deedt, wel haast, het meerendeel van zijn Volk te water gaan, om te voet na het Eiland Zuidbeveland te trekken, hoewel 'er twee mijlen verdronken Land en drie diepe Killen moesten doorwaad worden. Zeker Brabander, DIRK BLOEMAART, in dien oord woonagtig, hadt hem deezen weg geweezen. Elk zijner Soldaaten hadt hij een zakje met Buskruid en Tweebak op het hoofd, of aan den hals gehangen. MONDRAGON, volgende zijnen Gids, en vooraan treedende, stapte, met de zijnen, tot de knieën, zomtijds tot de lendenen in 't water, en bragt het, in ruim vier uuren tijds, aan de overzijde, met verlies van slegts negen man, die in den stroom verdronken waren. De belegeraars, hier van verwittigd, dreeven 'er den spot mede, en gunden daarenboven, den Spanjaarden den gantsche nacht om zich te droogen en te ververschen. Met het aanbreeken van den dag trok MONDRAGON op de Stad aan; 't welk bij de belegerden vernomen zijnde, dezelven tot eenen uitval deedt besluiten: waar door de Kolonel een opening hebbende bekoomen, rukte hij ter Stad in, en dreef de belegeraars op de vlugt; waar naa hij, ongemoeid, wederkeerde na de plaats, van welke hij was afgevaaren. Door dit bediijf bragt bij geen kleinen schrik in zijnen vijand, hoewel zommigen, zelf onder de zijnen, hem des van roekeloosheid beschuldigden. Tot loon van dit, en meenig ander kloek bedrijf, bekwam hij, in 't volgende jaar 1573, de waardigheid van Stadhouder van Zeeland. In deeze hoedanigheid voerde hij, in 't volgende jaar, het bevel binnen Middelburg, 't welk, door Prins WILLEM DEN I, zeer naauw ingeslooten wierdt gehouden. Naa drie weeken lijdens van alle de onheilen eener belegerde Stad, besloot de Spaansche Kolonel, met zijne Doorluchtigheid in onderhandeling te treeden en de Stad over te geeven, mids men hem en zijne Soldaaten, met pakkaadje, wapens en vliegende Vaandels liet uittrekken, en de burgers, die zulks begeeren mogten, onbeschadigd aan Vriendenbodem aan land zette. De Prins zulks weigerende, en de belegerden op geene andere voorwaarden, dan van genade of ongenade, willende ontvangen, zondt MONDRAGON tot antwoord, eerder dan in deeze voorwaarde te berusten, de Stad aan twintig plaatzen te zullen in brand steeken, en vervolgens, in eenen uitval, zich zelven al vegtende laaten in stukken hakken. Toen leende zijne Doorluchtigheid het oor aan eene nadere onderhandeling, bij welke beDongen wierdt, “dat MONDRAGON en de zijnen, met geweer en pakkaadje, het Eiland Walcheren zouden ruimen, mits laatende de Vestingwerken en Oorlogschepen onbeschadigd. Op zijn woord van eere zou hij, binnen twee maanden, tot den Prins wederkeeren, of den Heer van ST. ALDEGONDE, den Hopman JAKOB SIMONSZOON DE RYK en eenige anderen, op vrije voeten stellen.” Op den eenentwintigsten Februarij verliet MONDRAGON de Stad, en wierdt te Ter Neuze aan land gezet. Ten aanzien der even gemelde gevangenen hieldt hij zijn woord, en sprak, daar 't pas gaf, Mannentaal, om derzelver ontslag te bevorderen.

In de maand Junij des Jaars 1575 ontmoeten wij MONDRAGON, in eenen aanslag op de Klundert, de Fijnaard en de Ruigenhil, drie Polders aan het Hollandsche Diep, bij Dordrecht. De gelegenheid diens oord vernomen hebbende uit eenige Spaanschgezinde Ingezeetenen, bragt hij duizend Schutters van zijn Waalsch Regiment, met twee Vaandelen Spanjaarden, deels te scheep, deels te voet en half naakt, bij laag water, op het Eiland; daar hij, spoedig, meester wierdt, alzo de Staatsche schepen straks de wijk namen. Zierikzee viel hem in de volgende maand in handen. Gelegenheid tot blijkvertoon van zijnen edelmoedigen aart verschafte deeze bemagtiging aan MONDRAGON. GASPAR VAN VOSBERGEN, Hoogbaljuw der Stad, hadt, geduurende het beleg, met eenige andere Stedelingen, zich in 't Spaansche Leger, 't welk daar voor lag, vervoegd, met last, zo als zij voorgaven, om de Stad, bij verdrag, over te geeven; niet, evenwel, zonder in hetzelve eenige Oorlogschepen te begrijpen, met welker Bevelhebbers zij vooraf moesten spreeken: weshalven zij Vrijgeleide derwaarts verzogten. MONDRAGON bewilligde in dit verzoek. Doch VOSBERGEN en de zijnen bewerkten het tegendeel, aanwijzing doende aan de Scheepsoversten, welke Dijken, tot beveiliginge der Stad, men hadt door te steeken, en tevens zeinen beraamende van wederzijdsche verkondschappinge. Zelfs beschikten zij, dat 'er, bij nacht, volk in de Stad gebragt wierdt. Bij hunne wederkomst uit de Vloot, maakten zij den Spanjaarden diets, dat zij, alvoorens in onderhandeling te treeden, in de Stad verslag moesten doen van de bewilliginge der Schepelingen. VOSBERGEN, naa 't overgaan der Stad, diens bedrijfs gedagtig, en het ergste voor zich zelven vreezende, hadt zich te zoek gemaakt, doch wierdt ontdekt en voor MONDRAGON gebragt; die hem, voorts, zijn voorgaande bedrijf herinnerde, en, met eenige scherpheid, vraagde, of hij wel wist, de bemagtiging der Stad daar door zes maanden verwijld, en, door zijn wederstreeven van den Koning, den dood verdiend te hebben? VOSBERGEN, op de best mogelijke wijze, hier tegen zijne verontschuldiging hebbende ingebragt, liet zich voorts de Spaansche Bevelhebber dus edelmoedig uit “dat hij, 't geen anderen den dood waardig zouden keuren, prees, en vergiffenisse waardig agtte; en zo hij den dienst zijner Majelleit aanvaarden wilde, op grooter verheffing dan ergens konde hoopen.” Doch VOSBERGEN wees deeze aanbieding van de hand, voor reden geevende, dat hij door Eed aan den Prinse en de Staaten, en door 't Geweeten aan den gezuiverden Godsdienst verbonden was.

Merkelijke moeite hadt MONDRAGON, kort daar naa, van 't Spaansche Krijgsvolk, 't welk, naa de bemagtiging van Zierikzee, wel tweeëntwintig maanden soldije ten agteren zijnde, met harde en dreigende woorden, om betaaling vraagde. Meer dan eens bragt de Kolonel de dreigende Gemeente, met klem van woorden en een agtbaar gelaat, tot bedaaren. Niet op den duur konde hij, egter, dezelve hier door in bedwang houden. Een aantal Knegten, 't eenigen dage, zijnen herberg omsingelende, dreigde hem om hals te brengen. Vol moed begaf hij zich hier op onder 't midden der muitelingen, en, zijnen borst ontbloot hebbende, boodt hij aan, hunne Kogels en Spiezen op denzelven te willen ontvangen, om alzo met zijn bloed eene soldij te betaalen, welke hij betaalen konde, noch schuldig was, maar wel de Koning. Dit was genoeg om den hoop met schaamte te doen afdruipen, en de handen thuis te houden van eenen Overste, die zijne Soldaaten altoos met tedere liefde gekweekt hadt.

In den Jaare 1579 bevondt zich MONDRAGON voor Maastricht, en bevorderde de bemagtiging der Stad. Minder voorspoedig slaagde hij, vijf jaaren laater, in zijnen aanslag op Lillo. Naa een beleg van ruim drie weeken, geenen kans ziende om iets van aanbelang te verrigten, brak hij op met zijne Knegten; laatende alleenlijk eenige huizen bezet. Deeze te leurstelling, en dat hij, zints eenigen tijd, tot Burgtvoogd van Antwerpen was aangesteld, konde hem niet wederhouden, van telkens eenen nieuwen kans te waagen. De Sterkten, rondom Hulst, heroverde hij, in den Jaare 1591. Vier jaaren laater noodzaakte hij Prins MAURITS, het beleg van Grol op te breeken, kort naa dat het om de Stad geslagen was; om vervolgens PHILIPS VAN NASSAU, met zijne gantsche Ruiterij, te keer te gaan, en dezelve eerst in wanorde te brengen, en vervolgens op de vlugt te jaagen. De laatste veldtogt was deeze, welken MONDRAGON bijwoonde. Hij hadt nu den hoogen ouderdom van bijkans tweeënnegentig jaaren bereikt, en overleedt, op den derden Januarij des Jaars 1596, den roem van dapperheid en bescheidenheid, bij vijanden en vrienden, mede ten grave draagende.

< >