WILHELMUS MOMMA, zeer bekend in de Geschiedenisse der Nederlandsche Kerke, uit hoofde der geschillen, zijnent wegen, te Middelburg voorgevallen. Hij bekleedde het Hoogleeraarampt in de Godgeleerdheid, onder het waarneemen van gewoonen predikdienst, te Ham; wanneer 'er eene Predikantsplaats, in de straks genoemde Zeeuwsche Stad, opengevallen zijnde, hij, tot het vervullen van dezelve, verkoozen wierdt, door het Collegium Qualificatum, bestaande uit Afgevaardigden van de Wethouderschap en van den Kerkeraad, aan welke, in dat Gewest, die verkiezing staat. Doch de Klassis van Walcheren, om haare goedkeuring van dit beroep verzogt zijnde, weigerde dezelve; voor reden geevende dat MOMMA verdagt was van schadelijke nieuwigheden doelende hier mede op de Cartesiaansche leerstellingen, en zijne Hoogheid, Prins WILLEM DE III, daarenboven, kort te vooren, aan de Zeeuwsche Kerken hadt geschreeven, zij hadden, ter handhaavinge van de rust, in het vervullen van Leeraarampten, vooral het oog te houden op het weeren van dusdanige nieuwigheden. Van haare weigeringe zondt, daarenboven, de Klassis berigt aan den Prinse, die thans ('t was in den Jaare 1677) met het Leger van den Staat, voor Maastricht lag. Doch het gemelde Kollegie liet zich hier door niet omzetten, maar vervoegde zich bij de Regeering van Middelburg, met verzoek om derzelver tusschenkomst met raad en daad. Niet vrugteloos was dit aanzoek. Het beroep van MOMMA wierdt niet slegts voor wettig verklaard, maar hij, daarenboven, tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Hebreeuwsche Taale, aan het Doorluchtig School der Stad, aangesteld. Zints dien tijd wierden 'er eenige Afgevaardigden benoemd, om zich bij MOMMA te vervoegen, en denzelven na zijne nieuwe standplaats te geleiden.
Intusschen hadt men zijne Hoogheid, van het voorgevallene, niet onkundig gelaaten; welke hier op twee Brieven schreef, eenen aan den beroepenen Leeraar, waar in hij denzelven raadde, zijn ontslag niet te verzoeken, voor dat het geschil was bij geleid, en een anderen aan de Regeering van Middelburg, om de zaak niet verder voort te zetten, voor en aleer hij zelve nadere schikkingen zoude gemaakt hebben. Van gelijken inhoud was ook een Brief aan het Kollegie gerigt. MOMMA zondt een antwoord aan zijne Hoogheid, in beleefde bewoordingen, doch liet zich, egter, door de Zeeuwsche Afgevaardigden, die reeds bij hem waren, overhaalen tot de reize na Middelburg, niettegenstaande de Klassis van Walcheren hem hadt verzogt, het beroep te willen afslaan, alzo hij nooit als een waar Herder zou worden aangezien, maar als een Huurling, die niet door de rechte deur in de Schaapenstal van Christus was gekoomen.
Onder dit alles kwam MOMMA te Middelburg, alwaar men, eerlang, toestel maakte om hem te bevestigen en op den predikstoel te brengen; te gereeder ging men daar toe over, alzo de Burger-Krijgsraad zich in de zaak gemengd, en voor den nieuwen Leeraar hadt verklaard. Vergeefs zondt zijne Hoogheid scherpe Brieven aan de Regeering, het Kollegie en aan MOMMA, inhoudende ernstig verbod om met de bevestiging voort te gaan. De Krijgsraad en veele voornaame Burgers begeerden het tegendeel, in 't midden brengende het gevaar van oproer, indien het werk geenen voortgang hadde. MOMMA, welken de Regeering onder haare bescherming hadt genomen, wierdt dan bevestigd, op den negentienden Julij des Jaars 1677, en deedt, nog dien zelfden dag, zijne Intreerede, onder een ongehoorden toeloop van lieden van hoogen en laagen rang. De Prins, dit vernomen hebbende, zondt bevel aan de Klassis, om de orde der Kerke te handhaaven tegen de zulken, welke de aanvoerders geweest waren van de ongeregeldheid, zo als men die noemde. De Klassis, zich te Middelburg niet veilig oordeelende, zat thans te Vlissingen, en dagvaarde aldaar het meer gemelde Kollegie. Doch vermits de Regeering der eerstgenoemde Stad niet gedoogde, dat iemand haarer Burgeren elders, 't zij Kerkelijk of Waereldlijk, te regt stondt, ging de Klassis over tot het Kerkelijk afdoen der zaake, tegen de niet verscheenen gedaagden. De Predikanten VAN DER WAAYEN en DE MEY, die in het beroep van MOMMA inzonderheid gewerkt hadden, wierden uit de Klassis gezet. Naa de komst van Prinse WILLEM te Middelburg, verliet MOMMA de Stad, en vertrok na Delft, tot zijnen Vriend WILHEM ANSLAAR, Schoonzoon van den beroemden JOANNES COCCEJUS, en Leeraar in die Stad. Hier gaf hij zich over aan zijne geliefde Letteroeffeningen; die, egter, spoedig wierden afgebroken door een verhaasten dood, veroorzaakt door geweldige hartkloppingen, ontstaan uit droefheid over de uitgestaane vervolgingen. Der opmerkinge waardig is het, dat MOMMA, zints zijn vertrek uit Middelburg een jaargeld bekwam, volgens zommigen uit 's Prinsen goederen, en dat de Raad van zijne Hoogheid hem gaarne zou bevorderd hebben tot Hoogleeraar aan 't Hoogeschool te Duisburg. Van 's Mans werkzaamheid en denkwijze getuigen de Schriften, door hem in 't licht gegeeven.