Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

DIRK DE IV

betekenis & definitie

zoon van den zo evengemelden DIRK DEN DERDEN en van OTHILDA. HERMANUS CONTRACTUS, een Schrijver, die geleefd heeft in het jaar 1048, en dus ten tijde van dezen Vijfden Graave, noemt hem niet Graaf van Holland, maar enkel Markgraaf van Vlaardingen, (Marquise Fladirtingae). Bij gelegenheid dat hij gewag maakt van den oorlog, tusschen DIRK DEN VIERDEN en HENDRIK DEN DERDEN, Rooms Keizer, zegt hij: ook werd geboodschapt, dat Dirk, Marquis van Fladertinga, gerebelleerd had, verwoestende de nabuurige Bisdommen, tot schande en verongelijkinge des Keizers. Het vereischt eenige bedenkingen, waarom deze hem den tijtel van Graaf van Holland onthoude, en alleen dien van Markgraaf van Vlaardingen geeve.

Men is van gevoelen, dat de reden hier in moet bestaan hebben, dat Vlaardingen toen als de voornaamste Stad, alwaar DIRK zijn Hof hield, bekend was; en dat dit, het zij uit verachting, of uit onwetenheid geschied is, alzo H. CONTRACTUS een groot vriend van den Keizer was, die tegen DIRK oorloogde, en welken hij, om den Keizer te behaagen, uit minachting, enkel Markgraaf van ééne enkele Stad noemde. Door onkunde zijn anderen hem gevolgd. Hij zelf bewijst zijnen misslag, noemende, op eene andere plaats, Vlaardingen eene Provintie of Landschap, dat weleer een Marquisaat plagt genoemd te worden. Doordien nu Holland, toen, op verre na, zo groot niet was, als daarna, kan men ligt toegeeven, dat hij, als een buitenlander, daarin misgetast heeft. Het was ook, in dien tijd, meer gebruikelijk, aan Prinsen en Graaven den naam van Marquis of Markgraaf te geeven.

BOUDEWIJN DE KAALE, Graaf van Vlaanderen, van 879 tot 918, word, in zijn Grafschrift te Gent, mede Marquis genaamd, gelijk ook zijn zoon en opvolger. MONTANUS, en anderen na hem, houd staande, schoon ten onrechte, dat de naam van Graaf van Holland niet bekend zou zijn geweest vóór DIRK DEN VIJFDEN, daar sommigen nog verkeerdelijk den VIERDEN DIRK van maaken. Wij stemmen toe, dat de VIJFDE DIRK de eerste was, die, in openbaare schriften, zig dien tijtel aanmatigde; maar wij ontkennen, dat dezelve daarom niet eerder bekend was. M. BOXHORN, van dezen DIRK spreekende, zegt; „Bisschop BERNULPH, die ADELBOLD gevolgd was, hield zig, geduurende het leven van DIRK DEN DERDEN, stil. Maar, na deszelfs dood, zogt hij Merwede, Bodegrave en Zwammerdam weder tot zig te trekken; neemende zijn toevlugt tot Keizer HENDRIK DEN DERDEN, om bijstand van dien te verwerven; die daarop, met veel volk, te Utrecht kwam, van daar invallen in Holland deed, het huis te Merwede innam, en het aan den Bisschop schonk. Dan, naauwlijks was de Keizer weder naar Duitschland getrokken, of Graaf DIRK heroverde het.

Daarmede niet vernoegd zijnde, viel hij, op zijn beurt, in ’t Sticht, en regtte ’er geen minder verwoesting aan. BERNULPH verzocht op nieuw den bijstand des Keizers. DIRK, zijne magt vreezende, verbond zig met BOUDEWIJN, Graaf van Vlaanderen, en GODEVAART, Hertog van Lotharingen, die mede in twist met den Keizer waren. Zij veroorzaakten, in den aanvang, het Rijk groote schade. Maar toen de Lotharinger vernam, dat de Keizer met magt afzakte, ontzonk hem de moed, en wist, door middel van goede tusschenspraak, zijnen soen te maaken. Daarop viel de Keizer, andermaal, in Holland, veroverde Rhijnsburg en Vlaardingen, in dien tijd zeer sterke plaatsen. Met de aannadering van den winter, de wegen niet meer bruikbaar zijnde, belette hem dit, grootere voortgangen te maaken; daardoor vond hij zig genoodzaakt terug te trekken, en leed, in zijnen aftogt, geene geringe schade.”

Vreemd is ’t, dat men, noch bij MELIS STOKE, noch bij anderen, hiervan iets gemeld vindt. Te Luik werd daarna, zo als sommigen verhaalen, volgens de gewoonte van die tijden, een Steekspel gehouden, waar toe Graaf DIRK mede genodigd was. Bij ongeluk, zeggen zij, doorstak hij aldaar den broeder der Bisschoppen van Luik en Keulen, met zijnen lans: waarop hij de vlugt nam. Twee zijner Edellieden moesten het ontgelden, als wordende van de Hovelingen doodgeslagen. Graaf DIRK nam dit zo euvel op, dat hij alle de schepen der Luikenaars, die te Dordrecht lagen, deed verbranden, en de aldaar zijnde Kooplieden gevangen neemen. Maar vermids men nergens vindt, dat gemelde Bisschoppen, WASO VAN LUIK, zoon des Graaven van Gulik, en HERMANUS VAN KEULEN, uit de Paltzgraven aan den Rhijn, broeders waren, noch dat hun broeder te Luik gesneuveld is, zou ook aan de waarheid daarvan konnen getwijfeld worden.

Nog thans word, in 't oude Floriarium Temporum, duidelijk gezegd, dat Graaf DIRK den broeder van den Aartsbisschop gedood heeft. SCRIVERIUS zegt, dat hij daarop nagezien heeft een oud met de hand geschreven Chronijkje, en daarin gevonden deze woorden: „Dees Diderik was te Luik in een Tournoispel, en daar heeft hij in ’t spel den broeder van den Bisschop van Keulen verslagen; de Luikenaars vielen, daarom op hem aan, en wilden alle de Hollandsche Heeren ombrengen, maar hij vlugtte met een snel paart, en verloor daar twee natuurlijke broeders, te weten bastaart zoonen van Dirk den Derden.”

In een oude Hoogduitsche Chronijk, geëindigd Ao. 1290, leest men bijna dezelve woorden, met deze bijvoeging: „dat Graaf Dirk, zeer vertoornt over dat vermoorden, met de schepen der Luikenaars en van andere bovenlandsche zeer kwalijk begon te handelen; dat daarop de Bisschop van Luik, zig met hulp van andere Vorsten versterkende, en aangeport van Keizer Hendrik, een inval in Holland deed.”

Om bovengemelde reden had dan Graaf DIRK de Luiksche schepen doen verbranden. De Bisschop en andere Vorsten namen dit zeer euvel. Aangehitst door den Keizer, bereidde hij zig ten oorlog, en viel, onverwacht, met een vloot, in Holland. Eene sterke vorst diende hem, om, over het Ys, Dordrecht te overrompelen. In de Stad woonde zekere GERARD VAN PUTTEN; deeze bragt ’er Graaf DIRK, met een deel volk, heimelijk binnen, die aldaar alle de Duitschers versloeg. Dit geschiedde in den nacht. Graaf DIRK wandelde, den volgenden morgen, door de Stad, om de verslagenen te beschouwen. Een der vijanden, die zig in een huis verborgen had, schoot hem, van daar, met een vergiftigden pijl, in de Dye, en veroorzaakte hem eene wonde, waaraan hij stierf.

In ’t verhaal van HALMA, ’t welk wij, tot hier toe, gevolgd hebben, vindt men wel het hoofdzaaklijke, maar geen volledig, veel min een aaneengeschakeld verhaal, van het geene tot den regeeringstijd van dezen DIRK behoort. Hierom oordeelen wij het niet onnut, even als van zijnen vader, in eene aaneengeschakelde orde, alle de gebeurtenissen, van den aanvang zijner regeering tot aan zijnen dood, hier ter neder te stellen.

DIRK DE VIERDE, als de oudste zoon van DIRK DEN DERDEN, volgde zijnen vader in het bewind, over het Graafschap Holland, als de Vijfde Graaf; verkrijgende zijn broeder FLORIS het bewind, niet over Oostfriesland, maar dat van Stadhouder over Kennemerland en Westfriesland. Keizer KOENRAAD overleed, niet lang na DIRK DEN DERDEN, te Utrecht, en werd opgevolgd door zijnen zoon HENDRIK DEN DERDEN. Bisschop ADELBOLD, mede overleden zijnde, was gevolgd door BERNULPH, welke het verdrag, voorheen, door zijnen voorzaat, met den Derden DIRK gemaakt, met deszelfs zoonen, DIRK en FLORIS, bevestigde. De rust, die hierop had kunnen volgen, werd gestoord, door eenen twist tusschen Vlaanderen en Holland.

Walcheren, en, gelijk sommigen willen, nog eenige andere Zeeuwsche Eilanden, was, eenige jaaren te vooren, door Keizer HENDRIK DEN TWEEDEN, aan BOUDEWIJN, vierden Graave van Vlaanderen, opgedragen; waaruit de Vlamingen eene rekening maakten, dat gantsch Zeeland, Bewesten Schelde, aan Vlaanderen behoorde. De Hollandsche Graaven beweerden ’er geen minder regt op te hebben, schoon de grond, waarop hun regt steunde, zeer duister is. Op de gifte van LODEWIJK, van het oude Wasda, waarvan wij, op DIRK DEN EERSTEN, gewag gemaakt hebben, wil men dat zij zig beroepen, als ook op laatere Giftbrieven, waarbij hun Graafschap tot aan (Fortrappen) Zuid-beveland was uitgebreid. ’t Zij dan dat hun regt gegrond of ongegrond ware, Zeeland, Bewesten Schelde, weet men, was, langen tijd, een twistappel tusschen die van Holland en Vlaanderen.

De oneenigheden werden heviger, nadat BOUDEWIJN, de vijfde Graaf van Vlaanderen, in 1045, een inval in Friesland deed, (waardoor men, mogelijk, Holland moet verstaan), doch waarvan de oude Chronijken niets anders zeggen, dan dat BOUDEWIJN, zijne vijanden verslagen hebbende, zegepraalende terug keerde. De nederlaag, die de Hollanders daarbij leeden, schijnt aanleiding gegeeven te hebben, dat de Bisschop van Utrecht, den kans schoon ziende, Keizer HENDRIK DEN DERDEN, wederom, tegen DIRK DEN VIERDEN aanhitste, om hem het bezit van de landen, omtrent den Rhijn en Merwe, te ontneemen. Het blijkt ook, dat de Keizer daar aan gehoor gegeeven heeft. Want, met het jaar 1046, bragt hij een aanzienlijke vloot op de Maas.

De Bondgenoten, die zig, tegen Graaf DIRK, vereenigd hadden, waren de Keizer, de Bisschop van Utrecht BERNULPH, WAZO van Luik en LAMBERT DE TWEEDE, Graaf van Leuven; welke laatstgemelde, evenwel, als zijnde een blodaart, weinig ten nadeele van de Hollanders verrichtte. De Keizer, na vooraf, te Utrecht, het Paaschfeest gevierd te hebben, zakte, met de andere Legerhoofden, den stroom af, en bereikte welhaast Dordrecht, dat spoedig in zijne handen viel. Daarna voortgaande, zakte hij af naar Vlaardingen, alwaar Graaf DIRK zig toen bevond, en, onverhoeds verrast zijnde, genoodzaakt was, de plaats te ruimen, en aan den Keizer overtegeeven. Keenenburg, een Sterkte in Delfland, viel mede in handen van den overwinnaar. Aldus werd de gantsche streek, dien men voorgaf, aan den Bisschop van Utrecht te zijn ontweldigd, hem ontnomen.

DIRK DE VIERDE, zig dus, van het grootste deel zijner bezittingen, beroofd ziende, was verpligt, op middelen bedagt te zijn, om zig te redden. Zijn verlies maakte hem stout, en was oorzaak, dat hij zig openlijk tegen den Keizer verzette. GODEFRID, Hertog van Lotharingen, had, zo wel als DIRK, reden om op den Keizer vertoornd te zijn. Beiden dan verbonden zij zig om HENDRIK DEN DERDEN allen mogelijken afbreuk te doen, en hunne ontnomene bezittingen te herwinnen. Hertog GODEFRID maakte zig meester van Nijmegen, en deed het Vorstelijk Paleis aldaar, door het vuur, vernielden. DIRK, inmiddels, een vliegend leger bij een gebragt hebbende, liep het platte land van Luik en Utrecht af, en richtte ’er ijsselijke verwoestingen aan.

’t Geen hun te meerder ruimte gaf, was, dat het Keizerlijke leger terug gekeerd was, en de Vorst zig te Spier bevond. Hertog GODEFRID wist aan zijn gedrag zodanig eenen schijn te geeven, dat HENDRIK DE DERDE besloot, alle zijne magt tegen Graaf DIRK aantewenden. Met de aannadering van de Herfst, verzamelde hij, andermaal, eene Vloot, die, langs den Rhijn, Maas en Waal, tot voor Vlaardingen afzakte; waarna HENDRIK DE DERDE zig meester maakte van de toen twee sterke steden Rhijnsburg en Vlaardingen. Hier dient aangemerkt te worden, dat, in dit verhaal, de Ouden eenen misslag begaan hebben. Want Vlaardingen was reeds in zijn geweld; en door Rhijnsburg zal, waarschijnlijk, Keenenburg moeten verstaan worden; welke plaats hij dan niet gewonnen, maar ’er zijn volk zal ontscheept hebben. Te meer moet men zulks gelooven, dewijl die zelve Schrijvers erkennen, dat de Keizer, op dezen togt, weinig uitregtte. Het reeds verloopene jaargetijde en de weeke grond zullen hier van de voornaame oorzaak geweest zijn, en een opgekomen hooge vloed mede veel toebragt hebben.

Daarenboven ging de aftogt der vloote niet zonder nadeel toe, dewijl Graaf DIRK DE VIERDE, met eenige ligtgewapende vaartuigen, op haar aanviel, en den Keizer noodzaakte, geenen kans ziende om zijne zwaare en diepgaande schepen, die, ten deele, in den slijk vastzaten, te beveiligen, of te redden, zig naar Utrecht te begeeven. Waarna DIRK, terug gekeerd zijnde, het op Dordrecht aanzette, en, na het wederom bemagtigd te hebben, ook van de overige plaatse meester werd.

Graaf DIRK, in het volgende jaar 1048, te Luik, op een Steekspel genodigd zijnde, had aldaar het ongeluk, den broeder van den Aartsbisschop, met een speer, zo zwaar te kwetzen, dat hij het bestierf. De Bisschoppelijken, daar tegenwoordig, na men dit zo euvel, dat zij terstond op de Hollanders aanvielen, en, onder anderen, twee bastaardbroeders des Graaven van Holland doodden. DIRK redde zig, ter naauwernood, met de vlugt; doch was zo verstoord, dat hij, te Dordrecht gekomen zijnde, de Keulsche en Luiksche Koopvaardijschepen, die aldaar lagen, in den brand deed steeken, en de daar zijnde Kooplieden hunne goederen niet liet volgen, dan na het betaalen van eene zwaare geldboete. Ook verbood hij hun allen handel in zijn Graafschap Dit zijn gedrag liet niet na, zijne vijanden, op nieuw, tegen hem te verbitteren. Die van Keulen en Luik maakten een verbond met die van Utrecht en van Mets, en haalden den Markgraaf van Brandenburg over, om hen behulpzaam te zijn.

Deze zaamverbondenen bragten een aanzienlijk leger bijeen, en trokken, met den winter, over het ys, naar Dordrecht. ’t Geen den ondergang van DIRK, inzonderheid, bevorderde, was, dat zijne vijanden verstand hielden met veele Hollandsche Edelen, aldaar woonachtig, die niet schroomden, hun de Stad in handen te leveren. DIRK rukte, met allen spoed, mede een leger bijeen, begaf zig daarmede, in alle stilte, naar Dordrecht, en kwam, door behulp van GERARD VAN PUTTON, ’er binnen. Zijne benden, langs de straaten, in slagorder geschaard hebbende, viel hij de verraders en vijanden zo onzagt op het lijf, dat ’er eenige honderden sneuvelden, en de overigen, met de Bisschoppen en den Markgraaf, het naauwlijks door de vlugt ontkwamen. Graaf DIRK, daags daaraan, de wallen rond wandelende, werd, toen hij ’er het minst op dagt, door een onbekenden Keulenaar, die zig in een huis, in het nog bekende Graavestraatje, verschoolen had, met een vergiftigen pijl, in de Dye zo gevaarlijk gekwetst, dat hij het, met den derden dag, den 14den van de maand Januarij des jaars 1049, bestierf. Dewijl hij nooit gehuwd geweest was, liet hij zijne bezittingen na, aan zijnen broeder FLORIS, den Eersten van die naam.

< >