Baanderij en vrije Heerlijkheid van de MERWEDE, gelegen in Zuidholland, nabij Dordrecht, en aan die Stad in eigendom behoorende, reeds zedert den aanvang der jongst voorgaande Eeuwe. Vóór den befaamden Elizabets-Vloed, In den Jaare 1421, die den grooten Zuidhollandschen Waard overstroomde, was ook deeze Heerlijkheid van merkelijk grooter uitgestrektheid dan tegenwoordig. Hemels breedte besloeg zij meer dan achthonderd Morgens gronds. Als iet bijzonders vindt men aangetekend, dat de Heerlijkheid zich uitstrekte zelf tot binnen de Stad Dordrecht, en 'er eene Hoofdkerk hadt, aan ST. NIKOLAAS gewijd, die nog in weezen is. Boven alle andere gestigten, in de Heerlijkheid, muntte uit het Huis of Slot te Merwede, waar van men nog heden eenige Overblijfzels ziet, doch van minder belang dan die van den Jaare 1646, welke bij SMIDS, in de Schatkamer der Nederlandsche Oudheden, vertoond worden. Zij leggen op een klein Eilandtje, in de Merwe, een weinig Oostwaarts van Dordrecht; waar aan zij, eertijds, naar men wil, zo na grensden, dat de plantaadjen van 't Huis aan de Stads Muuren liepen. De gissing der zulken, die den naamsoorsprong afleiden van den Franschen Koning MEROVEUS, die, in den Jaare 437, daarvan de stigter zou geweest zijn, schijnt willekeurig, althans minder gegrond dan 't gevoelen der zulken, die willen dat de nabuurige Merwestroom daar aan den naam zou gegeeven hebben. Het Kasteel is van zeer grooten, harden, vasten gebakken steen gebouwd. Aan de zijde van de Merwe vertoont zich het Muurwerk met Ruiten, welker punten op en neder staan. De Ruiten bestaan uit zwaare verglaasde Steenen, van ongemeene grootte. Van binnen ziet men nog steenen Trappen; die, evenwel, door ouderdom, bijkans onbruikbaar zijn. Wijders ontmoet men 'er kleine zwaarbemuurde Vertrekken, welke, eertijds, tot berginge van Krijgsvolk schijnen gediend te hebben.
Een langen reeks van Jaaren was de Heerlijkheid, nevens het Huis te Merwede, de eigendom van het aanzienlijk Geslagt van dien naam, waar van wij, in een volgend Artikel, zullen spreeken. Naderhand gekoomen zijnde aan het Geslagt van PRAAT, en ruim honderd jaaren daar in gebleeven zijnde, kwamen zij, bij erfenisse, in den Jaare 1550, aan het Geslagt van BOETZELAAR. WESSEL VAN BOETZELAAR verkogt dezelve, in den Jaare 1604, aan de Stad Dordrecht, voor achtendertigduizend Guldens. De Heerlijkheid Merwede, welke hoog, middelbaar en laag Geregt heeft, bezit verscheiden Voorregten, als Visscherij, Zwaanedrift, Vogelrij, Tiende Regt, Erfpagten, en andere. Een groot getal Agterleenen hangen van de Heerlijkheid af; niet zo veele, egter, als vóór den Vloed van 1421, in welken eenigen verdronken zijn. Een zeer bijzonder Voorregt is nog aan de Heerlijkheid Merwede verknogt, wel waardig om hier vermeld te worden. Drie Markten hieldt men, van ouds, binnen Dordrecht; een van deeze voerde den naam van Heer-DANIELs-Markt, naar eenen van de eerste Heeren van de Merwede: zij begon op den vijfden Junij, en eindigde op den dertienden.
Volgens eene oude Overeenkomst, plagt de Heer van de Merwede regtsgebied over de Stad te hebben; ten bewijze waar van de Roede van Justitie zijnen Baljuw plagt overhandigd te worden. Deeze gewoonte duurt nog, hoewel de Jaarmarkt niet meer gehouden wordt. Op den vijfden Junij begeeven zich de Schout van Dordrecht, de Burgemeester, die, als Ambagtsheer, den Heer van de Merwede vertegenwoordigt, en de Baljuw van de Merwede, die thans den naam van Schout van acht dagen voert, verzeld van Pensionaris en Sekretarissen, na de plaats, alwaar de Heer DANIELs-Markt plagt gehouden te worden, zijnde aan het Sloebord, tusschen de Boomstraat en het Torentje. De Schout, staande aan de zijde van de Stad, overhandigt hier de Roede van Justitie aan den Burgemeester-Ambagtsheere, onder beding dat dezelve, naa 't eindigen der acht dagen van de Heer-DANIELs-Markt hem wederom zal bezorgd worden. De Burgemeester, staande aan den kant van den Riedijk, reikt hier op de Roede over aan den Schout van acht dagen; die, geduurende het tijdverloop van acht dagen, het Schoutampt van Dordrecht hebbende waargenomen, op den dertienden der Maand, de Roede aan den Burgemeester wederom overlevert, van wien zij, vervolgens, den gewoonlijken Schout in handen wordt gesteld.