Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

BISDOMMEN

betekenis & definitie

Daardoor verstaat men het land, of die landen, welke onder het bestuur van deeze of geene Bisschoppen behooren. De Roomschgezinden ijveren zeer sterk, om de oudheid der Bisschoppen, en dus ook der Bisdommen te bevestigen.

Uit TITUS I:5 en 7, trachten zij te betoogen, dat, van de tijden der Apostelen af, de Bisschoppen door de Bisschoppen aangesteld werden; en dat daarna de andere kerklijke persoonen, met toestemming van de Gemeente, een persoon verkoozen, na dezelve alvoorens in ‘t openbaar voorgesteld te hebben, om te verhoeden, dat hun geen onaangenaam persoon werd opgedrongen. Zulk eene keuze, zeggen hunne Schrijvers, viel doorgaans op een Priester of Leeraar; ook wel op een Diaken, mids hij een man ware van beproefde deugd; voornaamlijk sloeg men het oog op zulk eenen, die door standvastigheid en geledene vervolging vermaard was. In het ampt werd hij door andere Bisschoppen, met oplegginge der handen, als mede door vasten, bidden, enz. bevestigd. De eerste Bisschoppen te Alexandrie, Antiochie, Jerusalem en Ephese, werden door de Apostelen zelve aangesteld; de verkiezing geschiedde vervolgens door de Gemeente, met toestemminge van de Kerklijken, of door deeze met bewilliginge der Gemeente. Dan, daar zo eene verkiezing door de Gemeente met groote beweeging verzeld ging, gebood Keizer JUSTINIAAN, dat die verkiezing, in ‘t vervolg, alleenlijk door de Kleresy of kerkendienaars, met raad van de voornaamste stedelingen, zou geschieden. Doch ook deezen werden ’er, door het Concilie van Nicea (781) buiten gesloten; en dus bleeven de Kerklijken alleen ’er meester van.

In de dertiende Eeuw begonnen de Monniken, en daarda de Kanunniken van de hoofdkerken, zig de verkiezing der Bisschoppen, met uitsluitinge der andere Geestlijken, aantemaatigen. Daar waren ’er, die zig ten dien einde voorzagen van Bullen en Vrijbrieven van Pauzen, Keizers of Koningen, schoon ook somtijds de Keizers of Koningen zelve Bisschoppen aanstelden.

Het is bekend, dat de Fransche Koningen van den Tweeden Stam ’er meestijds meesters van waren, en de Bisdommen naar hunnen zin deeden bestuuren. KAREL DE GROOTE rekende de Bisschoppen onder de voornaamsten van zijn Rijk, raadpleegde met hun in zaaken van ‘t grootste aanbelang, en begiftigde dezelven uitermaten. Zijn Zoon LODEWIJK ging verder; hij noemde den Bisschop Prins, in plaats van Opperpriester, en veroorzaakte, daardoor, dat die Kerkvoogden (zo als uit de levensschetzen van veelen kenbaar is), paal noch perk aan hun gezach stelden; willende eenigen van hun met den Paus gelijk zijn. Nederland heeft meermaals droevige rampen, zwaare oorlogen, en ondraagelijke gezachvoeringen door hun moeten ondergaan.

Wat aanbelangt de Bisdommen in deeze Landen; sommige derzelven zijn zeer oud: van dat van Arras of Atrecht zeg men, dat de H. WAAST, als de eerste Bisschop, in het Jaar 540 overleden is. Dit Bisdom, naderhand met dat van Kamerijk veréénigd, is, door Paus URBAAN DEN TWEEDEN, in het Jaar 1095, ’er weder afgescheiden. Nadat Kamerijk tot een Aartsbisdom verheven was, werd Arras daar aan onderhoorig. De Bisschop van Arras is President der Staaten van Artois. Zijne inkomsten worden jaarlijksch gerekend op 18000 Fransche guldens. Volgens eenen vrijbrief van Paus CLEMENS DEN ELFDEN, van den 9den April 1688, benoemt de Koning den Bisschop, die onder zig heeft vier honderd Kerspels, welke in twaalf Landschappen verdeeld zijn, behalven eenige andere Kapittels,en agt-

tien Abdijen.

Het Bisdom van St. Omer werd, in het Jaar 1559, door Paus PAULUS DEN VIERDEN, na de verwoesting van de Stad Terouane, opgericht. Daaronder behooren honderd en tien Kerspels, waarvan ’er zes binnen de Stad St. Omer zijn, verscheidene Kapittels en tien Abdijen. De inkomsten van den Bisschop worden jaarlijksch op 30,000 Fransche guldens geschat.

Gemelde Paus PAULUS verhief, in het zelfde Jaar, Namen tot een Bisschoplijken zetel. Voorheen behoorde die Stad onder het Bisdom van Luik, doch werd nu gebragt onder het Aartsbisdom van Kamerijk. Het heeft onder zig agt Steden, honderd en drie-en-tagtig Dorpen in die Provintie, en honderd en vier-en-zestig in Walsch Braband, benevens veertien Dekenschappen, vier Abdijen, verscheidene Kanunniksdijen, en een groot aantal van Mannen- en Vrouwen-Kloosters.

Het Roermondsche Bisdom, mede door dien Paus, in dat zelfde Jaar, op verzoek van Koning FILIPS DEN TWEEDEN, opgericht, behoort onder het Aartsbisdom van Mechelen. Dit Bisdom bevattede onder deszelfs gebied elf Steden: Roermond, Venlo, Gelder, Valkenburg, Wachtendonk, Weert, Boksmeer, Straalen, Nijmegen, Grave en Battenburg; vier-en-negentig Vlekken en Dorpen, die in agt Landschappen verdeeld zijn. De Keizer, die het recht van de benoeming van den Bisschop aan zig behouden heeft, bedong bij den Utrechtschen Vrede, in 1713, van den Koning van Pruissen, en bij ‘t Barrière Tractaat van 1715, wel uitdrukkelijk, dat de Bisschop van Roermond zijn Bisschoplijk recht, in geestlijke zaaken, zou blijven oefenen, over alle plaatsen, die onder zijn Bisdom behooren, op gelijke wijze als hij het onder de regeering van KAREL DEN TWEEDEN geoefend had.

Ook heeft hij, bij het laatstgemelde Tractaat, het recht bekomen, van de kerklijke ampten te begeeven, zelfs in plaatsen onder het gebied van den Staat; mids hij geene andere persoonen benoeme, dan die den Staaten aangenaam zijn. In het Jaar 1736 overtrad de Bisschop zijn gebied, door het doen opligten van de Vrouw van den Heer VAN TRIEST, die hij, schoon zij onder het ampt van Montfoort behoorde, naar het Klooster Mariengaard, binnen Roermond, deed voeren, waarop de Staaten niet nalieten klagtig te vallen. In een verhaal, getijteld: de Maagdenroof des Bisschops van Roermond, vindt men die gebeurtenis, met derzelver uitkomst, omstandig verhaald, en zal ons, bij een andere gelegenheid, nader te stade komen.

Het Bisdom van Antwerpen is mede in ‘t Jaar 1559 opgericht, door den genoemden Paus, zijnde dit Bisdom zamengesteld uit een gedeelte van dat van Luik, en dat van Kamerijk, en bevattende onder zig zeven Steden: Antwerpen, Lier, Breda, Bergen op den Zoom, Turnhout, Herenthals en Hoogstraaten; honderd en tagtig Dorpen, zes Kanunniksdijen en vier Abdijen.



Gend
werd mede op dien tijd, en door den zelfden persoon, tot een Bisdom verheven, en gesteld onder het Aartsbisdom van Mechelen. Daaronder behooren zeven Dekenschappen en honderd drie-en-tagtig Kerspels.

Brugge, dat vóór het gemelde Jaar 1559, onder den Bisschop van Doornik plagt te behooren, werd toen mede tot een Bisdom gemaakt, en geschikt onder het Aartsbisdom van Mechelen, en daaronder gebragt de volgende zes Steden: Brugge, Oostende, Sluis, Damme, Oudenburg en Middelburg, benevens honderd drie-en-dertig Dorpen en Gehuchten, die in agt Dekenschappen verdeeld zijn; welke instelling en verdeeling in dat van Mechelen plaats had.



Doornik
, waaronder Brugge plagt te behooren, is een van de oudste Bisdommen in Nederland, gelijk mede dat van Kamerijk. Men vindt reeds van eenen Bisschop ELEUTHERUS, die in de zesde Eeuwe geleefd heeft, gewag gemaakt. In het Jaar 1148 werd Nojon van Doornik gescheiden. Vóór de oprichting der nieuwe Bisdommen in Nederland, was dit van een groote uitgestrektheid; doch daarna bevatte het slegts agt Dekenschappen, waarin in het geheel twee honderd drie-en-twintig Kerspels geteld worden, waarvan ’er vijf of zes onder één Priester staan.

Yperen, dat voorheen onder dat van Terouane stond, werd mede, op meergemelden tijd, tot een Bisdom verheven, en toen onder het Aartsbisdom van Mechelen gesteld. Het is verdeeld in agt Dekenschappen, die met elkander honderd vijftig Kerspels, zonder dat van Duinkerken, bevatten. De zevende Bisschop van Yperen was de vermaarde CORNELIUS JANSENIUS, wiens navolgers, bij den naam van Jansenisten, in Frankrijk en de Nederlanden bekend zijn.

‘s Hertogenbosch was mede een van de nieuwopgerichtte Bisdommen. Onder hetzelve werden gesteld tien Steden, honderd negen-en-tagtig Vlekken en Dorpen; staande dit mede onder dat van Mechelen. De Bisschop trekt zijne voornaamste inkomsten uit de Abdij van Tongerlo. Geduurende den tusschentijd van 1559 tot 1647, had ‘s Hertogenbosch zeven Kerkvoogden, waarvan de laatste, JOSEPH DE BERGAIGNE, Afgezant des Spaanschen Konings op de Munstersche Vredehandeling was. Spanje maakte weinig of geene bedenking, om het wereldlijke gezach daarvan aan den Staat, in wiens magt het reeds sedert 1629 geweest was, aftestaan. Grooter zwaarigheid was ’er over het geestlijke gezach van den Bisschop: want hierdoor meende men het opperhoofd van Rome in zijne eer te benadeelen. Dan de Staaten van Holland, oordeelden, daar men hun de wereldlijke magt afstond, dat het geestlijke gezach een verschil tusschen den Koning en den Paus was, waarvan zij weinig zwaarigheid maakten. De Brahandsche Godgeleerden rieden zelfs de Spaansche Afgezanten, ook dit te laaten slippen; waarop dan, na de sluiting van dien Vrede (1648), dit Bisdom vernietigd werd, schoon men ’er het aanstellen van eenen Pauslijken Vikaris toestond.

Haarlem, voorheen onder Utrecht behoorende, werd mede in dien tijd tot een Bisdom verheven. De eerste Bisschop, zijnde NICOLAAS VAN NIEUWLAND, of Nova Terra, werd in 1562 ingewijd. Deeze was een man, die in een kwaaden reuk stond. Met geweld was hij voorheen Abt van Egmond geworden, en werd door zijne vijanden beschuldigd, een dronkaart te zijn. Grooten twist had hij met zijnen opvolger GOVERT VAN MIERLO, aan wien hij het Bisdom, in 1569, op zekere voorwaarden, had afgestaan. NIEUWLAND klaagde dat MIERLO de bedongene penningen achter hield. In het Jaar 1579 werd, door de Staaten van Holland, volgens de verklaaring van den Aartshertog MATTHIAS en de Algemeene Staaten, dit Bisdom ten niete gedaan. Aan hetzelve waren onderhoorig gemaakt twaalf Steden, en de Dorpen tusschen dezelven gelegen, welke in de Pauslijke Bulle genoemd worden.

De Abdij van Middelburg, gesteld onder ‘t Aartsbisdom van Utrecht, werd toen mede tot een Bisdom gemaakt. NICOLAAS DE CASTRO, van den laatsten Abt, tot den eersten Bisschop verheeven, en, op den 4den Januarij des meergemelden Jaars, plegtig ingehaald. Het telde onder zig tien Steden en honderd Dorpen; doch werd kort daarna mede vernietigd.

Leeuwaarden was de plaats, die door het meergenoemde opperhoofd benoemd werd tot de zitplaats van den Frieschen Bisschop. Doch, in het Jaar 1561, maakte die Paus, door eene openbaare Bulle, eenige verschikking. De oprichting van hetzelve veroorzaakte aldaar groote onlusten, die men omstandig in de Kerklijke Oudheden van die Provintie zien kan.

Onder het Bisdom van Deventer was gantsch Overijssel begrepen; waarbij naderhand het Graafschap Zutphen gevoegd werd; zijnde het gebied, dat de Bisschop van Munster voorheen daarop had, aan die van Deventer afgestaan. Op bevel van den Koning, of uit deszelfs naam door de Landvoogdesse, werd de Bisschop, door het Kapittel van Deventer, in het bezit van de Proostdij gesteld; waartegen de Staaten van die Provintie niet nalieten, hunne klagten aan MARGRETA VAN PARMA te doen, doch vruchtloos. Het Deventersche Bisdom werd zelfs tot het tweede in rang, onder het Aartsbisdom van Utrecht, gesteld; dan ook dit nam met het Jaar 1590 een einde.

Groningen werd, met deeze groote verandering in den Kerkstaat, van het Aartsbisdom Keulen en van dat van Munster gescheiden, tot een Bisdom verheven, en onder het Aartsbisdom van Utrecht gesteld. Onder het gebied daarvaa behoorde mede het Land van Drenth. De Kerkvoogden daarvan waren met verbaazende inkomsten voorzien; waarvan zij, echter, slechts tot het jaar 1594 het genot hadden.

Utrecht mede een der oudste Bisdommen in Nederland, gelijk te zien is op de Tafel van den regeeringstijd der Vorsten en Bisschoppen, achter ons Eerste Deel gevoegd, waarop men, op het jaar 693, WILLEBRORD als den eersten gemeld vindt. Dit Bisdom behoorde, tot in het jaar 1559, onder dat van Keulen; doch werd tot een Aartsbisdom verheven, en bleef zulks tot in het jaar 1580. Onder hetzelve behoorden Haarlem, Middelburg, Deventer, Leeuwaarden en Groningen.

De invoering van deeze nieuwe Bisdommen werd, door sommigen, als eene der hoofdoorzaaken van de Spaansche Beroerten, en van den haat tegen Koning FILIPS DEN TWEEDEN aangemerkt: en niet zonder reden, aangezien de Kerklijken daardoor in hun gezach en inkomsten benadeeld werden, en het gemeen van oordeel was, dat men ’er zig van bediende, om des te gemaklijker de Inquisitie te kunnen invoeren. FILIPS was ’er evenwel de uitvinder niet van: want zijn voorzaat FILIPS, Hertog van Bourgondien, insteller van de Ridderorde van het Gulde Vlies, had ’er zijne gedachten over laaten gaan, en het, op zijn doodbed, aan zijnen Zoon KAREL ernstig bevolen; doch deze had grooter zucht tot het handelen der wapenen, en stelde meer eer in den toenaam van de Strijdbaare, dan in dien van de Godvruchtige.

FILIPS, de Zoon van MARIA, KAREL’S Dochter, had mede iets anders te verrichten. Zijn Zoon KAREL DE VIJFDE toonde ’er wel groote begeerte naar, ja maakte ’er reeds eenigen toestel toe; dan de menigvuldige oorlogen, die hij voerde, verhinderden hem zijne oogmerken ter uitvoer te brengen. FILIPS, die hem opvolgde, zond aan de Landvoogdesse, in het jaar 1562, eenen brief van wijlen zijnen Vader, die hem zulks op het hoogst had aanbevolen, en voegde daar bij, dat, om het ontwerp doortezetten, drie redenen hem ten sterkste hadden aangespoord:

- voor eerst, de menigte van ‘t volk, dat Nederland bewoonde, en te talrijk was om onder vier Bisschoppen, Arras, Utrecht, Kamerijk en Doornik te staan;
- ten tweeden: de vermeerdering der Ketterijen; en
- ten derden: de raad van zijnen Vader, die hem had ingeboezemd, dat dit het eenigste middel was, om den Godsdienst te behouden.

De man, waarvan FILIPS zig bediende, om de invoering der nieuwe Bisdommen te Rome te bewerken, was de hoogmoedige, doch tevens geleerde FRANÇISCUS SONNIUS. Na eenige onderhandelingen gaf Paus PAULUS DE VIERDE ’er zijne goedkeuring aan, en men bepaalde veertien Steden, om in dezelven, boven vier oude, nieuwe Bisdommen opterechten, en onder die drie tot Aartsbisdommen: Kamerijk, Utrecht en Mechelen. De Koning het, bij zijn vertrek, aan den beruchten GRANVELLE en SONNIUS de zorg, om ieder nieuw Bisdom deszelfs paalen en grenzen aantewijzen. GRANVELLE geraakte daardoor sterk in den haat; men leide hem ten laste, dat hij daarmede meest zijne eigene grootheid bejaagd, en ’er de Staaten daarom niet in gekend had. De Geestlijken hielden niet op met den Koning hunne klagten voortestellen; doch intusschen namen de Bisschoppen, de een voor den anderen, bezit van hunne doelen.

Antwerpen was het alleen, dat, uit hoofde van deszelfs koophandel, uitstel verkreeg. Doch, na de vermeerdering van het gezach der Staaten, verviel het gezach en zelfs ‘t aanweezen der Bisschoppen, in die plaatsen, welke men door de wapenen bedwong, geheel en, al, gelijk wij reeds aangemerkt hebben.

< >