Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

VLAARDINGEN

betekenis & definitie

eene vermaarde Plaats of Stede, in Zuidholland, een half uur ten Westen van Schiedam, een weinig binnenwaarts van de Maaze, met welke het, door middel van een lange Haven, gemeenschap heeft. Niet op den zelfden grond legt het tegenwoordige, als het Oude Vlaardingen, waar van men in de vroegste Gedenkschriften onzer Vaderlandsche Geschiedenisse vindt gewaagd, onder den naam van Flertidinga en Phladirtinga, en ‘t welk zo veel vermaardheids bezat, dat het onder den titel van Markgraafschap, en Graaf DIRK DE IV van Holland, onder dien van Markgraave daar van vermeld wordt.

Intusschen is men ‘t, aangaande de waare plaats van het Oude Vlaardingen, niet volkomen eens. Zommigen houden daar voor eenen plek gronds ten Oosten van het Eiland Westvoorn, of Goederede, om reden dat men aldaar, weleer, bij laag water, de kenbaare merktekenen van eene digt bebouwde Stad, en verscheiden Munten van Romeinsche Keizers, en andere sieraaden der Oudheid, zou gevonden hebben. Anderen, daarentegen, zijn van gevoelen, dat het Oude, niet verre ten Westen van het tegenwoordige Vlaardingen, zou gelegen hebben; dat het, reeds voor veele Eeuwen, door het geweld der Golven verdelgd zijnde, de Ingezeetenen zich genoodzaakt gevonden hadden, dieper landwaarts te begeeven, om ’er eene meer beveiligde woonplaats te zoeken. De tijd der stigtinge legt alzo in de duisternis begraaven.

De merkwaardigste voorvallen, de Historie der Plaatze betreffende, zijn de volgende. Naa dat Keizer HENRIK DE III, in den Jaare 1046, zich van Vlaardingen hadt verzekerd, wierdt, ‘s jaars daar aan, de plaats op hem heroverd door Graaf DIRK DEN IV, die, omtrent den zelfden tijd, op de hoogte der Plaatze, met de Keizerlijke Vloot eenen scheepstrijd hieldt, op welke hij eene luisterrijke overwinning behaalde. Veel leedt de Plaats, in de maand Junij des Jaars 1574. Een hoop Krijgsvolk, van een aantal Vrijbuiters verzeld, onder aanvoering van eenen verloopen Kleermaaker, te Schiedam verzameld, vielen in Vlaardingen, rigtten ’er veele plonderingen aan, en staken de Plaats in brand, zonder zelf de Kerk en het Raadshuis te verschoonen.

In den Jaare 1653 ontstondt ’er merkelijke opschudding, doordien ’er, door bewerking van eenen HOOGLENHOEK, Burgemeester der Plaatze, bij openbaaren Trommelslag, voor ‘s Lands Vloot, volk wierdt geworven, op den naam des Prinsen van Oranje, toen een kind van drie jaaren. Omtrent honderd jaaren laater, te weeten, in den Jaare 1751, gaf zich de Regeering der Plaatze zeer veele moeite, om aangemerkt te worden als eene beslootene Stad, waar voor men haar van ouds gehouden hadt, toen Vlaardingen, even gelijk verscheiden andere kleine Hollandsche Steden, thans insgelijks van dat voorregt uitgeslooten, ter Dagvaart der Provincie plagt beschreeven te worden. Gelegenheid daar toe gaf, dat deeze Stede, bij de invoering der Collecte van de gemeene middelen op de Verteering, zonder Hoofd-Collecteur gelaaten, en onder de Hoofd-Collecteurs van Delft, of van Schiedam gebragt was; terwijl zij ten tijde der Pagteren, haare penningen, regelrecht, aan ‘t Komptoir van Delft plagt te brengen.

Hier bij kwam nog, dat, bij de nieuwe Ordonnantie, wegens den Impost op het Zout en op de Wijnen, verklaard was, dat geen Zout of Wijnen, Mee en Azijnen, uit Zee koomende, ergens anders, dan in eene beslootene Stad, zouden mogen worden gelost; terwijl men deeze Waaren, die, het Zout inzonderheid, noodig waren tot de Haringvaart, dikwijls te Vlaardingen plagt te lossen. Om ‘t een en andere wierdt de Regeering te raade, haare bezwaarnissen te brengen in de Vergadering van Holland, met ernstig verzoek, om daar van ontheven, en, ten opzigte van ‘s Lands Imposten, van het drijven van allerlei neering en handel, ook van de Brouw- en Zoutkeetneeringe, als eene beslootene Stad aangemerkt en behandeld te worden. Doch op het Verzoekschrift kwam geen rotwoord naar genoegen.



Vlaardingen
is eene zeer welvaarende Plaats. Een weinig binnen- of landwaarts van de Maaze gelegen, loopt, van de Stede, na die rivier eene dubbele rije paalen, die de Haven formeert. Om de opslijking, en alzo de geheele opdrooging der Haven te voorkoomen, heeft men, nu zestig jaaren geleeden, dit Paalwerk tot op eenigen afstand in de Maas verlengd. Eene afzonderlijke legplaats in de Haven, ten dienste der Haringbuizen, voert den naam van Buizengat. Een ander Watertje is bij den naam van Prikgat bekend, om dat het dient ter bewaarplaatze van de zo genaamde Prikken, ook wel Negenoogen genaamd; eene soort van kleinen Visch, dienende tot aas aan de Hoeken, met welke men Kabeljaauwen vangt. De Prikken worden in zoet water gevangen, onder andere in de Marwe, om en bij het Dorp Werkendam; ook wel op de rivier van Londen: ten welken einde een afzonderlijk Vaartuig, bij den naam van Prikhaalder bekend, derwaarts wordt gezonden.

Men heeft te Vlaardingen eenige niet onaanzienlijke Openbaare Gebouwen, behalven eene menigte Burgerwooningen, die een bevallig voorkoomen hebben, en van den welvaart der Burgeren getuigenis draagen. Het Raadhuis, gebouwd in den Jaare 1650, heeft een deftig aanzien. Van boven pronkt het met een bevallig Koepeltorentje, van vooren met een sierlijken Gevel, en van binnen met verscheiden fraaie Vertrekken, onder welke de Regt- of Schepenskamer uitmunt. De Vleeschhal en Waag, onder één dak, is een ouderwetsch gestigt. Het Hof, dus noemt men de wooning van den Heere, is een ruim en fraai gebouw, veraangenaamd met een fraaien en uitgebreiden tuin.

De Kerk der Hervormden, naar gelange van den aangroei van het getal der Stedelingen, van tijd tot tijd vergroot, is een ruim gebouw, pronkende met een sierlijken Toren, die, voor ongeveer vijftig jaaren, geheel nieuw uit den grond is opgetrokken. Het Vierkant daar van is honderd voeten hoog, en de achtkante Koepel, van welken hij gedekt wordt, zestig voeten. In de Kerk ziet men eene menigte Wapenborden, en voorts een Marmeren Gedenkteeken voor den Heere Mr. PIETER REAAL, Baljuw der Stede Vlaardingen. Door twee Predikanten wordt de dienst waargenomen. Voorts heeft men ’er ook een Weeshuis.



Vlaardingen,
hoewel eene opene Plaats, is, nogthans, in het bezit van Stedelijke Voorregten. Voorheen hebben wij reeds aangemerkt, dat zij, weleer, nevens de groote Hollandsche Steden, ter Dagvaart plagt beschreeven te worden. Ten bewijze van de gemelde Stedelijke Voorregten, kan, onder andere, dienen, het Besluit van ‘s Lands Staaten van den Jaare 1741, volgens ‘t welk, voortaan en altoos, agt zoude genomen worden op de Brieven van Voorschrijvinge door Schout, Burgemeesters en Schepenen van Vlaardingen, tot het verwerven van Venia AEtatis, of het Regt van Meerderjaarigheid, verleend. Daarenboven worden de Plakaaten en Brieven van Hunne Edele Groot Mogende, bij alle gelegenheden, aan de Magistraat van Vlaardingen, onder den titel van Stede toegezonden. Eindelijk, om geene andere blijken te melden, heeft Vlaardingen Schepenen Kommissarissen, tot beregtinge van de Gemeene-Lands Middelen.

De Regeering der Stede bestaat uit Baljuw, Schout, twee Burgemeesteren, zeven Schepenen, twintig Vroedschappen, voorts twee Thesauriers, drie Weesmeesters en eenen Sekretaris. Al van ouds was de Visscherij, vooral de Haringvangst, de hoofdneering der Vlaardingers. Hoewel minder dan voorheen, is dezelve hier nog in merkelijken bloei, en geeven de daar aan verknogte ambagten een bestaan aan veele inwoonders. De Hooge Heerlijkheid van Vlaardingen behoort aan de Graaflijkheid van Holland, doch de Ambagtsheerlijkheid, zints den aanvang der voorgaande Eeuw, aan het Geslagt VAN LEIDEN, bekend en in aanzien in de Stad van dien naam.

< >