een zeer aangenaam vlek, dat doorgaans den naam van het Stedeke Beverwijk draagt. Dat het voorheen onder de Hollandsche Steden geteld werd, blijkt uit den rang, dien het bekleedde, in het Jaar 1468, toen de eed aan Hertog KAREL VAN BOURGONDIEN gedaan werd.
De Steden volgden toen in deezen rang: Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amsteldam, Gouda, Rotterdam, Schiedam, Alkmaar, Beverwijk, Monnikendam, Edam, Woerden, Oudewater, Schoonhoven, Gorkom, Heusden, Geertruidenberg, Hoorn, Enkhuizen en Medenblik. Uit de lijst der Dorpen en Baljuwschappen, die allen dien eed afleiden, blijkt dat Beverwijk toen niet alleen onder de Hollandsche Steden, maar zelfs onder de grootste Steden van Holland geteld is geworden. HEDA, en na hem BOXHORN, BRUGMAN en anderen, meenen dat de oude naam van Beverwijk, Aagtenkerk geweest zou zijn; VOSSIUS noemt het Aagtendorp, en zegt dat het, in het Jaar 1204, door LODEWIJK, Graave van Loon, zou verbrand zijn. Of dit zo zij, zullen wij thans niet onderzoeken; ons vergenoegende te kunnen aantoonen, dat de naam, dien het Stedeke thans draagt, reeds in 1298 bekend was.
Want Graaf JAN DE EERSTE van Holland, gaf, in dat Jaar, verscheidene voorrechten aan de Burgers en Poorters van Beverwijk, en dat wel op verzoek van WOLPHERT VAN BORSSELEN, Heer van Zandenburg, die niet alleenlijk eenig bewind daarover had, maar aan wien ook een derde van alle de boeten was afgestaan; waaruit dan de oudheid van dien naam genoeg te bepaalen is. Veel verschillender zijn de gedachten over deszelfs oorsprong, waarmede (om dat ’er niets zekers uit optemaaken is), wij onze Leezers niet vermoeijen zullen. Alleen merken wij aan, dat, waarschijnelijkst, dezelve is afgeleid van de menigvuldige Bedevaarten, die in dien oort plagten gedaan te worden, als of men het een Wijk der Bedevaarders of Bedevaartswijk noemde.
De oude benaaming en den oorsprong van de nog tegenwoordige daar laatende, zeggen wij dat dit Stedeke gelegen is twee uuren gaans van Haarlem, en bijna vier van Alkmaar, in het Zuidwesterdeel van Noord-Holland en Kennemerland, een groot half uur van de zeestrand, alwaar het Wijk op Zee genoemd wordt, en ten zuidoosten van de Wijkermeer.
Wij hebben het zo even onbeslist gelaaten, of het onder de benaaming van St. Aagtenkerk, door den Graave VAN LOON, verbrand is geworden; doch zo beweezen is, dat Aagtenkerk of Aagtendorp het nog in wezen zijnde Beverwijk is, is die verwoesting ook zeker. Vaster gaat het, dat Beverwijk dit noodlot ondergaan heeft, in of omtrent het Jaar 1485, toen Hertog ALBRECHT van Saxen tegen de Kennemers optrok; en daar na (1517) nog eens, door den zogenaamden Zwarten Hoop, of Geldersche Friezen. Niet min deerlijk was de verwoesting in het Jaar 1572 en 1573, dat is, geduurende het beleg van Haarlem; wordende het toen, op twaalf huizen na, door de Spanjaarden geheel verbrand.
De aangenaamheid van den oord, waarin het gelegen, benevens de voorrechten, waarmede het voorzien is, kunnen met recht als de oorzaaken aan gemerkt worden, dat het, na deszelfs verwoesting, weder fraaijer opgebouwd is. Wie van de Hollanders is ’er bijna, zou men kunnen vraagen, dien het Hollandsch of Kennemerlandsch Tempe onbekend is, en de schoone ruime straat, met een dubbele rij Lindeboomen beplant, niet roemt? Deeze straat heeft, ter onderscheiding, ter eener zijde, de Achterstraat, en draagt, aan de andere zijde den weg naar de Haven, den naam van de Breestraat; zijnde de Breestraat met eenige dwarsstraaten doorsneeden.
Wat de gebouwen aangaat, het Stadhuis is zeer eenvoudig, zijnde voorzien van een klein torentje, dat uit het dak rijst, benevens een luiklok en uurwijzer, staande met deszelfs voorgevel op de Breestraat. De Gereformeerde Kerk, staande in het noorden van de Breestraat, aan het einde van de Achterstraat, is een ruim en deftig gebouw, met een hogen vierkanten toren, gedekt met een achtkanten spits, die vrij verre in zee kan gezien worden. Deeze Kerk behoort onder de Klassis van Haarlem. De Luterschen bouwden ’er, in het Jaar 1774, mede een net en sierlijk Kerkje, en beriepen ’er eenen Predikant; doch na dat alles, geen onderstand van het Amsteldamsche Consistorie kunnende verkrijgen, vonden zij zig onbekwaam de kosten te draagen; dus de Kerk, voor eenigen tijd, geslooten werd, en de Predikant zig naar elders moest begeeven. Eindelijk werd de Kerk, in het openbaar, bij Executie verkocht, en werd dus de eigendom van den Heer JOHAN COENRAAD BRANDT. De Heer J. VERSTEGEN heeft twee fraaije prentverbeeldingen, vertoonende deeze Kerk van buiten en van binnen, in het licht gegeeven.
De Doopsgezinden, die ’er weinig in getal zijn, hebben ’er eene nette vergaderplaats, doch, zedert geruimen tijd, geenen vasten Leeraar. ANTHONIJ VAN DER OS, thans Doopgezind Leeraar te Oostzaandam, na afstand te hebben gedaan van zijnen dienst onder de Hervormden te Zwolle, werdt hier beroepen. De Roomschgezinden, die ’er vrij talrijk zijn, hebben ’er eene Staatie in de Banne van Wijk aan Duin, die door éénen Priester bediend wordt. Het Gasthuis is niet meer in wezen; wordende de ouden en zieken bij de Burgers besteed. Doch men heeft ’er een Weeshuis, waarin kinderen onder de twaalf Jaaren, zonder onderscheid van Religie, worden aangenomen. Verder is ’er een fraai gebouw, dat tot een Kost- of Beter-huis dient. Het getal der huizen wordt begroot op vier honderd negen-en-dertig, en dat der Inwooneren op dertien honderd, waarvan ’er veelen een stil leven leiden. De overigen geneeren zig met boomënten, met het aankweeken van tuinvruchten en peulgewassen. Ook is ’er eene voornaame Azijnmaakerij.
Behalven de gemelde voorrechten van Graaf JAN, verkreeg Beverwijk, in het Jaar 1303, het recht tot een jaarlijksche Leermarkt, die nog heden geen van de minsten is, en tweemaal in het Jaar gehouden wordt; verder tot het houden van jaarlijksche paarden-, varken- en weekmarkt. Het is niet wel te bepaalen, wanneer Beverwijk van een Stad tot een Dorp of Vlek geworden is; daar zijn ’er, die zulks stellen na het afbranden in 1485, en anderen na de verwoesting door de Spanjaarden; welke laatsten wij gelooven, het naast bij de waarheid te zijn.
De Regeering bestaat ’er uit éénen Hoogschout, die met zeven Schepenen den Crimineelen vierschaar spant; een Schout Civil, twee Burgemeesteren, een Secretaris en twaalf Vroedschappen, welke laatsten eerst in 1629 aangesteld zijn.
Veel moeite deeden de Regeerders van Beverwijk, om het besluit van ‘s Lands Staaten, tot den verkoop der Stede, te weeren; doch na dat hun verzoek, in het Jaar 1730, laatst afgeslagen was, werd de Ambachtsheerlijkheid, op den 14den November van dat Jaar, verkocht, aan den Heer FRANÇOIS VAN HARENKARSPEL, ten dien tijde Oud Schepen der Stad Amsteldam, voor de somme van drie-en-twintig duizend en twee honderd guldens; thans wordt zij bezeten door Jonkvrouwe HELENA VAN HARENKARSPEL.
Het wapen van Beverwijk is drie Lelijen op een rood Veld. Men heeft van dit Dorp meer dan één gezicht in prent, waaronder die van ZEEMAN en STOPENDAAL voor de besten gehouden worden.