Van de twisten, die in de Provintie Friesland, in de jaaren 1625 en 1626, ontstaan waren, hebben wij reeds eenig verslag gegeeven, op ’t Artikel van AILVA, (DOUWE VAN) en daar bij gezegd dat het misnoegen op de Regeering aldaar aanhield tot in ’t jaar 1635; wijzende voorts den Leezer op ’t Art. ROORDA.
Hier ter plaatse, echter, hebben wij gelegenheid, dezelve in hunne waare gedaante voortestellen, volgens de Propositie van den Heere ANDRÉE, die nevens de Heeren HARINXMA, DOIJEMA, SANDE, JONGSTAL en SCHOONENBURG, als Gecommitteerden van Friesland, zig in den Haag bevond, aan hunne Hoog Mog. gedaan, in ’t jaar 1634Zijnde van inhoud als volgt:
Hoog Mogende Heeren!
„Sijn genade Graaf Hendrik van Nassau, en Stadhouder in Friesland, Groningen en Omlanden, mitsgaders van de Landschappe van Drenthe, heeft ons gelast in uwe Hoog Mog. Illustre vergadering te verschijnen, ende dezelve na Presentatie van zijnen onderdanigen dienst, en wenschinge van eene langduurige, voorspoedige Regeeringe, ter eere Gods en de welstant deeser geuineerde Landen, met alle behoorlijk Respect, en eerbieding te vertoonen, hoe dat sijn genade seer smertelijk en tot groote droeffenisse zijn ter hand gekomen, Uwer Hoog Mog. twee diversche Resolutien, den eene van den 13den Maij 1633, bij dewelke het uwe Hoog Mog. gelieft heeft te ordonneeren, dat de Acte bij haare Vorstelijke Doorluchtigheid, mijnen Heere de Prinse van Oranje, aan Kapitein Jan van Renesse, als Kommandeur tot Koeverden verleend, bij provisie zal stand grijpen, en dat dezelven vooreerst aldaar zal kommandeeren, met last aan de kapiteinen, aldaar Guarnisoen houdende, dat zij de gemelde Renesse, als kommandeur, zullen houden respecteeren, gehoorzaamen.
„De anderen van den 12den jongstleeden, waar door de Kapitein Johan Polman, bij Acte van zijn genade tot Kapitein over dezelve Fortresse gesteld, van zijn Kapiteinschap werd gedeporteert, en het zelve vacant en impretabel verklaard, om bij hooggemelde haare Vorstelijke Doorluchtigheid vergeeven te worden. Voorts den Fiscaal van de Generaliteit geauthoriseert, gedachte Polman Proces te maaken, gelijk dan ook, conform deeze laatste Resolutie, door den Fiscaal van den Generaalen Krijgsraad citatie op den gemelden Polman uitgebracht, en hem tot Coeverden op den 16den Julij geinsinueert is.
„Welke twee voorschr. Resolutien, buiten eenige voorgaande kennisse van sijn genade genomen, op een Militair persoon, van zijn gouvernement, of die wel directelijk slaan op Anthonij Polman, zo werd nogthans, bij reflexie zijn genade zelve, daar door ten hoogsten geraakt, invoegen, dat indien deeze Resolutien, zouden komen effect te sorteeren, (gelijk zijn genade vertrouwt van neen), niet alleen Polman, daar door geruïneerd, maar ook om (behoudens U Hoog Mog, goede gratie) vrij te spreeken, zijn genade zelve in ’t goed recht, dat hij vertrouwd tot bestellingen van ’t Guarnisoen en kommando in Coeverden te hebben merklijk geprejudiceert, en voorts, in zijn respect en gezag ten uittersten zoude gekwetst worden.
„Om welke redenen zijn genade zig niet anders kan imagineeren, als dat op sinister en valsch aanbrengen, van kwaadwilligen, van de twee voorsz. Resolutien, tegen Kapitein Polman sub en obreptive zijn te weege gebracht, vastelijk vertrouwende, indien ’t U Hoog Mog. gelieven zal (gelijk wij mids deezen zeer ootmoedig verzoeken) zijn genade, een geduldig en goedwillig oor te verleenen, dezelve na haare hooge wijsheid en gewoonlijke discretie, mitsgaders haare ijver tot handhaving van goede Politie en Justitie, van derzaaken gelegenheid beter geinformeerd zijnde, komen te geloven, dat gemelde Polman ten onrechte van moetwillige ongehoorzaamheid tegens U Hoog Mog. bevelen is beschuldigd, nademaal hij buiten ordre van zijne genade (onder wiens gebied hij omniddelijk is staande) niet en vermag zijn aanbevolen Charge aan iemand anders aftetreden.
„Om dan U Hoog Mog. kortelijk te demonstreeren, het recht dat sijne genade sustineert te hebben, tot bezetting van Steden en Fortressen, van zijn Gouvernementen, met advis van de Heeren Staaten of Gedeputeerden derzelven, en in specie van de Fortressen van Coeverden, met den aankleeven van dien. Zo heeft zijn genade van ’t begin zijner Regeeringe, altoos verstaan en verstaat als noch, zulks niet alleen te vermoogen, maar ook volgens zijn beswoorene commissie, instructie, daar toe verpligt te zijn. Dat ook zijn genade of de Heeren Staaten, die hem deezen last hebben opgedraagen, sulks doende, daar mede geen nieuwigheid in te voeren, maar in tegendeel, hier in volgenden den regel en ’t Exempel van U Hoog Mog. zelfs en van de Heeren Staaten van de andere Provintien, die van bet beginsel van de Unie af aan, ja zelfs uit krachte van de nadere Unie van Utrecht, den bijzondere Gouverneurs van de Provintien, zodanige magt ende Authoriteit opgedraagen hebbende, dat zonder haare kennisse en advis de Garnisoenen, van hunne Regimenten, niet besteld mochten worden, als blijkt uit het zevende Art. van gemelde nadere Unie, alwaar in duidelijk gezegd word: dat de frontiersteden zullen gehouden wesen te ontvangen al zulk guarnisoen als de geunieerde Provintien goedvinden, en hun lieden bij advijs van den Gouverneur van de Provintie daar het Guarnisoen geleid zal worden, ordineeren zullen.
„Welk point van de Unie is gefondeerd, op de oude ordonnantie en forme van Regeeringe, in de Nederlanden gebruikelijk, na de welke elk Gouverneur Kapitein Generaal in syn Provintie over al het Krijgsvolk daar in komende, en den last hem van den Gouverneur Generaal toegezouden, door zijne subalterne officiers placht te verrichten, en elk zaake te beveelen aan zulke persoonen, die hij daar toe bekwaamst achtte, gelijk deeze ordre tot grooten dienst van den lande, altoos is gepractiseerd, al van dien tijd af aan dat de Provintien van Gelderland, Utrecht, Friesland, Overijssel, Groningen en Omlanden, onder de Regeering van KAREL DEN VDEN, met den anderen geassocieert en in een Corps verbonden zijn, so ten tijde van ’t Gouvernement Generaal, van de Hertoginne van Parma, en voor haar tot den aanvang der troubelen.
„Bij welke forme van Regeeringe de Provintien, het jok van Spanje hebbende afgeworpen, en de souverainiteit aangenomen hebbende, in ’t bestellen van eenen Gouverneur Generaal ende bijzondere Gouverneurs van de respective Provintien verbleven zijn; en als de Graave van Leijcester misbruikende zijne magt, van Gouverneur Generaal en de bijzondere Gouverneurs, (die doemaals waren, Graaf Maurits van Nassau, Adolf van Meurs en Nieuwenaar, en Graaf Willem van Nassau), merklijk in haar recht en magt tastte, met aanstelling van nog andere particuliere Gouverneurs over eenige steden en sterktens van haare Gouvernementen, en dat buiten derzelver weten en Consent, als tot Deventer, in de Schans voor Zutphen, poogende het zelve nog in verscheidene andere plaatsen meer te doen; zo hebben U Hoog Mog. voorziende de prijkelen, en inconvenienten, die daar uit te wachten stonden, gemelde Graave daar van ernstelijk vermaand, en gewaarschouwd, hem te gemoet voerende, dat de Graave van Nieuwenaar (dit zijn zijn eigen woorden) Gouverneur van Overijssel en bij gevolge van Deventer was, en dat tot nadeel van zijn gebied geene andere Gouverneurs van dezelve Provintie, tegen de oude manieren behoorden, of mochten worden aangesteld.
„Van gelijke als de voornoemde Graaf van Leijcester, omtrend den zelven tijd zekeren Engelschman Milord Nort, kommissie gegeeven hadden om binnen Harlingen, in Friesland te kommandeeren, tot dien einde eenige Engelsche Kompagnien derwaard zendende, met patenten, om binnen dezelve stad garnisoen te houden, hebben niet alleen de Staaten van Friesland, met Graaf Willem van Nassau, haaren Stadhouder zig daar tegen gesteld, vertoonende dat het haare Provintie zeer nadeelig, en tegens het oude gebruik zijn zoude, van eene Provintie twee Guarnisoenen te maaken, maar hebben ook de Heeren van de Raaden van Staate eene waarschouwingsbrief, aan de Staaten van Friesland gezonden, om op de stad Harlingen wel te letten, handelende door hulp haars Stadhouders, met de kapiteins daar in leggende, om hen lieden voortaan te erkennen, gelijk zij doch, volgende de oude forme van Regeeringe, in de Nederlanden schuldig waren den Stadhouder als Kapitein Generaal over al het krijgsvolk in Friesland te kennen en te gehoorzaamen, zulks dat de voorn. Milord Nort zonder iets te verrigten, weder heeft moeten vertrekken.
„En na dat uit deeze handelingen van Leijcester, zulke droevige vrugten door het verraderlijk overleeveren, van de Schans voor Zutphen, en de stad Deventer met veel andere zwarigheden waren gevolgd, met wat ijver en ernst U Hoog Mog. mitsgaders de Heeren Staaten van eenige bijzondere Provintien, die het stuk van de Authoriteit der Particuliere Gouverneurs doenmaals hebben behartigd, blijkt klaar uit zo veele publieke Actens, Missiven, Remonstrantien en Resolutien hier op genomen, onder anderen, uit U Hoog Mog. Missive aan den Graave van Leijcester van den 4den Feb. 1587.
„Item uit de Remonstrantien van mijne Heeren de Staaten van Holland en West-Friesland, van den 3den Augustus en den 16den October van dat zelfde jaar, dewelke also die U Hoog Mog. ten besten bekend, ook in openen druk uitgegeeven, en in alle mans handen zijn, zullen U Hoog Mog. met het onnodig recit derzelver den tijd niet benoemen, dewijl nogthans de voorn. Remonstrantie, van den 16den October 1587 ten aanzien van ’t tegenwoordig subject zeer pertinent en Remarcabel is, zullen dezelve eene voor alle allegeeren, in de formeele woorden voor zo verre, die hier op slaan infereeren.
„Dat men het volk van Oorloge (zeggen haar Gr. Mog.) niet zoude stellen onder den Eed van Obediëntie van de Gouverneurs van de Provintien en haare Luitenanten, is directelijk, tegens de Authorieteit en ’t recht van de Gouverneurs van de Respective Provintien strijdende, gemerkt dezelve Gouverneurs van alle ouden tijden geweest zijn, en nog syn Kapiteins Generaals van de Provintie of Provintien van haare Gouvernementen en staat tot haare lasten, al het geen de verseekeringe, beswaarnisse, en Conversatie van dezelve Provintien, Steden, Forten en Havenen van dien aangaat, en namentlijk ’t veranderen, vermeerderen, verminderen, van de Garnisoenen na de nood vereischt.
„En Allegeerende de redenen van dit sustenu, continueeren Hare Gr. Mog. haar propoost met deeze navolgende woorden: „Hoe ware het nu mooglijk (zeggen zij) dat een Gouverneur Kapt. Generaal van een Provintie, zijn voorschr. Authorieteit, ampt en staat zoude konnen uitvoeren, indien ’t volk van oorloge, leggende in de Provintie, hem tot gehoorzaamheid niet zouden wesen verbonden?
„Dit is even het zelfde, dat zijn genade onze Heer Principaal tegenwoordig sustineert: want hoe is ’t mooglijk dat zijn Genade zijn Ampt, staat en gezag over ’t Garnisoen en de Fortresse van Coeverden, zoude konnen maintineeren, of voor de verzeekering en bewaaring derzelver plaatzen konnen Exerceeren, indien eenig volk van oorlog, en principaal de kommandeur, van eens anderen gezag en gehoorzaamheid zoude afhangen? Ja hare Gr. Mog. gaan in de voorn. Resolutie nog verder, wel duidelijk zeggende: „dat de voors. hooge authoriteit van de bijzondere Gouverneurs onverminderd blijft den Prince van ’t land of zijnen Generaalen Gouverneur in de provintie, van haare Gouvernementen, zelver present zijnde ’t geen sommige voorstellen (dit zijn de eigen woorden) dat bij tijden van oorloge ’t gezag van de Gouverneurs, van de Provintien, niet precieslijk onderhouden, immers niet als den Prince of Gouverneur Generaal, zelfs present in de Provintie is ’t zelve zal niet bevonden worden in de Nederlanden in gebruik te zijn.
„De Heeren Staaten van Overijssel hebben dit voorschr. recht van de Stadhouders der respective Provintien mede voor een vasten en onwederspreeklijken regel gesteld, als dezelven in ’t jaar 1592 geduurende de belegering van Coeverden, door den Heer Lambert van der Cuijlen, Burgemeester tot Zwol, hebben aangehouden, dat indien door Gods genade Coeverden mogte veroverd worden, en de bewaaring daar van mogte geschieden bij zijne Exellentie van Oranje, als haarlieder Stadhouder, presuponeerende dat Coeverden onder en aan Overijssel, en daarom de bezetting van ’t voorschr. Fort moest staan ter Dispositie des Heeren Stadhouders van dezelve Provintie, zijnde doenmaals om dezelve redenen, de bezettinge en ’t Commandement in Hasselt Hoogged. zijn Exell. van Oranje, als Gouvern. van de Provintie Overijssel toegestaan.
„Naderhand zijn U Hoog Mog. in de maxime van dit regt en authoriteit van de bijzondere Gouverneurs te maintineeren geenzins veranderd, maar hebben om dezelve hoe langer hoe meer te stijven en te straffen geenen Gouverneur Generaal over de gezamenlijke Provintien weder aangenomen, hebbende alzo de bijzondere Gouverneurs in hun recht en Gouvernementen, die zij doen ter tijd bezaten zonder wijdere disputen gerustelijk gecontinueert, en zijn voorts door de Commissarissen van U Hoog Mog. over haar nieuwe Gouvernementen, in ’t zelve recht gestabileert, gelijk zulks blijkt uit de Kommissien aan zijn Excell. Prins Maurits gegeeven, als hij, door ’t overlijden van Graaf Adolf van Nieuwenaar in den jaare 1589, in deszelfs Gouvernement van Gelderland, Utrecht en Overijssel is komen te succedeeren, insgelijks uit de kommissie bij U Hoog Mog. aan zijn genade Graaf Willem van Nassau, over het Gouvernement van de stad Groningen en de Ommelanden, den 22sten Junij Anno 1595 verleent, en (om te komen tot het subject daar van hier de kwestie is) over ’t Gouvernement, van ’t Landschap Drenthe van den 25sten Augusti 1596, bij welke kommissie U Hoog Mog. welgemelde Heere Graaf verordenen, stellen en comitteeren tot Gouverneur Generaal van ’t Landschap Drenthe en de sterkten daar in gelegen, (nu waren daar ten tijde deezer Commissie geen andere sterktens dan Coeverden) gevende hem volkomen magt, gezag en zonderling bevel van ’t voorschr. Gouvernement, voortaan te houden, exerceeren en bedienen, en de Ingezetenen van dien beschutten en beschermen, van alle forse kracht, overdaad van geweld.
„Item tot beswaernisse en de verzekerheid van die sterkten daar in gelegen, goede wacht te doen houden, bij dage en bij nachte, en daar toe te bedwingen alle die geenen, die ’t behooren zal, goede regelen van Krijgs-Discipline te onderhouden, alle naerstigheid aantewenden, ten einde de sterkten van ’t voorschr. Landschap behoorlijk met proviand en munitie van oorlog voorzien, en de Fortificatiën behoorlijk bevorderd mogen worden; eindelijk word aan alle Oversten, Colonellen, Ritmeesters, Hoplieden, enz. binnen ’t voorschr. Land van Drenthe zijnde, of daar namaals komen zullen, geordonneert en bevolen, dat zij den voorschr. Heere Graave voortaan kennen en houden als Gouverneur en Kapitein Generaal, van die Landschappen.
„’t Is wel zoo, dat de Heeren Staaten van Overijssel, die van ’t Landschap Drenthe over de possessie en bezetting derzelver Fortresse proces geëntameert hebben, sulks dat U Hoog Mog. veroorzaakt zijn geweest, dezelve bij provisie in handen van de Generaliteit te sequestereeren, dewijl nochtans U Hoog Mog. in den jaare negen de sequesteratie van Coeverden, tot profijt van ’t Landschap Drenthe, hebben afgedaan, zonder dat iemant sederd dezelve sententie in petitorio iets tegens de voornoemde Landschap, heeft geattenteert, is dezelve voortaan ten minsten van dien tijd af aan, in de rustige Possessie daar van gebleeven.
„Dienvolgens hebben Ridderschap en Eigengeërfdens der voorschr. Landschap naa ’t overlijden van sijn genade Graaf Willem, tot haaren Stadhouder in den jaare eenentwintig gekoren zijne Excell. Prins Maurits Hoogl. memorie de welke de aangeroerde qualiteit als Stadhouder van dezelve Landschap in ’t kommando over ’t Guarnisoen in Coeverden heeft gecontinueert Kapitein Quirijn de Blaeuw, die te vooren bij Graaf Willem al was aangesteld, en hem daar van nieuwe commissie verleend. En alzo na ’t overlijden van hooggemelde zijne Excell. in den Jaare 1625, zijne genade Graaf Ernst van Nassouw, loffelijker Memorie, wederom tot Stadhouder enz. over dezelve Landschappen was verkooren, heeft op gemelde Kapitein Blaeuw, van gelijken bij zijn commandement in Coeverden laten verblijven, doch vermids hij tot hoogen ouderdom gekomen en dat apparent was, dat dezelve Charges binnen kort vacant zouden komen te worden, door versterf, resignatie of impotentie en onbekwaamheid van hem Blaeuw, heeft zijn genade de tegenwoordigen Kapitein Ant. Polman, bij expresse acte, van de voorn. Blaeuw in eventum gesurrogeert.
„Het Stadhouderschap der Drentsche Landschappe, door den ongelukkigen en onverwagten dood, van zijne genade Graaf Ernst weder vacant geworden zijnde, en den Heere Graaf Hendrik van Nassou daar toe gevorderd zijnde, heeft dezelve (alzo Kapitein Blaeuw inttusschen was komen te overlijden) de Acte van zijn Heer Vader op Anth. Polman, om veele en gewigtige redenen vernieuwd, en de zelven effective tot Commandeur over ’t Guarnisoen van Coeverden geordineert. Nademaal dan uit alle het geene voorschr. en onwederspreeklijk is en zonneklaar blijkt, dat het absolut gebied over ’t Krijgsvolk, in eeuige steden ofte sterktens deezer geunieerde Landen Guarnisoen houdende met het stellen van de Kommandeurs, en wat verder daar aan kleeft, alleen competeert den Stadhouder van de Provintien of territorien, daar in dezelven gelegen zijn, en dat zijne genade Graaf Hendrik van Nassou onze Heer Principaal wettelijk Stadhouder, Kapitein Generaal is van de Landschap Drenthe, daar in de Fortresse van Coeverden is gelegen, zo is dezelve genoodzaakt voorn. Kapt. Ant. Polman, van hem tot Kommandeur binnen Coeverden gesteld te intervenieeren, en sijn innocentie voor te staan, soo lange dezelve binnen de limiten, van zijn Commissie blijft, en zig na behooren gedraagt, niet alleen voor zijn eigen recht en authoriteit te conserveeren, (dewelke hem immers zo wel als de voorige Stadhouders zijne Predecesseurs is competeerende, en zonder dewelke hij geen deel van zijne commissie en instructie, op ’t voorschreev. Gouvernement zoude konnen exerceeren) maar ook om te beschermen, en te handhaven, de hoogheden, vrijen geregtigheden van de Provintien, Leden en Steden van zijne Gouvernementen, (waar toe hij bij Eede verbonden is) niet konnen verstaan dat Kapt. Ant. Polman zig daar in heeft te buiten gegaan, dat hij gedifficuleert heeft, tot prejudicie van zijn genade, als zijn immediate wettelijke Overigheid, het commandement hem zo hooglijk aanbevolen, aan iemand anders af te staan, gelijk hij ’t zelve zonder Expresse last, van zijn genade niet kan of vermag te doen.
„Wat aangaat de klagten van den Fiscaal, tegen gem. Polman in zijne Requeste aan den Generaalen Krijgsraad overgegeeven; verklaarde den voorn. Polman nooit iets den Kapitein Renesse midsdaan of midszeid hebbende, presenteerende zig dies aangaande tot ordentelijke rechte, voor welke het tegendeel, zouden konnen beweezen worden.
„Om U Hoog Mog. dan niet langer op te houden, zo worden dezelven uit naam en van wegen zijne Genade zeer dienstig en ootmoedig verzogt en gebeden, de hier gededuceerde redenen, en argumenten wel en rijpelijk te overwegen, en dien volgende als voorstanders van goede order in Politie en Justitie der rigoreuse proceduuren tegen Kapitein Polman, daar mede doch in effecte zijn Generaal zelver aangetast wordt, zonder U Hoog Mog. bij zijn weten eenige occasie of oorzaake daar toe gegeeven te hebben, te doen inhibeeren: Ende voorts de provisioneele Commissie bij zijne Vorstelijke Doorluchtigheid op Kapitein Renesse verleend te revoceeren, ook de prejudiciable Resolutien tegens Polman, en indirectelijk tegen zijn Generaal selven genomen, door te strijken, op dat hij voortaan fonder Molestatie zijn aanbevolen commandement moge verrigten, ’t welk doende U Hoog Mog. niet alleen sullen verhoeden het wantrouwen, jalousie en misnoegen, die uit dusdanige scheuringen der Gouvernementen tusschen de respective Provintien, en derzelver Gouverneurs te vreezen staan, en uit gelijke oorzaake voor deeze ontstaan zijnde, met groote moeite en zwarigheid bij U Hoog Mog. zijn ter neder geleid, maar sullen daar en boven zijn genade zoo veel te meer encourageeren, om volgende van zijn Heer Vader (loffel. memorie) en soo veel andere Heeren van dezelve Illustre Huisen, zijn goed en bloed, onbeschroomd ten dienste van ’t land te emploijeeren.”
Doch alle deeze redenen, met hoe veele kracht door den Heer ANDREE voortgebracht, konden niet opweegen tegen de magt van Prins FREDRIK HENDRIK in dien tijd: want deeze werd door hen, die daaglijks gunsten van hem ontvingen, of nog wagtende waren, geraden en opgezet, om niets toe te geeven; dus moest Graaf HENDRIK, als de minstvermogende, toegeeven, schoon POLMAN reden had vergenoegd te zijn, dat hij zijne Kompagnie weder kreeg uit handen van den Prins, die hem ook naderhand Gouverneur van Groningen maakte.
Om den stilstand van wapenen, welke, in ’t jaar 1635, tusschen Zweeden en Poolen, ten einde liep, te doen vernieuwen, beslooten de Staaten der Vereenigde Provintien, eene bezending derwaarts te doen, welke bekleed werd door de Heeren VAN DEN HONERT, BICKER en ANDREE. Het gelukte hun, het Bestand voor den tijd van zesentwintig jaaren te verlengen. In de twisten tusschen Zweden en Denemarken, in den Jaare 1644, moest de Staat weder een Ambassade naar ’t Noorden, en wel bepaaldelijk aan die van Zweeden en Denemarken, zenden.
Naar het eerstgemelde Rijk werden benoemd JACOB DE WITT, Oud-Burgemeester van Dordrecht, ANDRIES BICKER, Oud-Burgemeester van Amsteldam, en CORNELIS VAN STAVENISSE, Raadpensionaris van Zeeland. GERARD SCHAAP, Burgemeester van Amsteldam, ALBERT SONK, Oud-Burgemeester en Hoofdschout van Hoorn, en JOACHIM ANDREE, eerste Raad in den Hove van Friesland, werden afgevaardigd naar Denemarken. Doch dewijl niemand van deeze Heeren, op dien tijd, ter Vergaderinge van de Generaliteit gecommitteerd was; maar zij enkel als Magistraatspersoonen van Steden, of Gecommitteerden in den Raad, of in een Raad van Justitie, zitting hadden, waar door eenige verwarring zou ontstaan zijn, zo werd goedgevonden, dat zij, gelijk voorheen meermaalen geschied was, hunne Geloofsbrieven zouden ontvangen, om ter vergaderinge van hun Hoog Mog. te verschijnen. Van deeze bezending zal men, op 't Art. BICKER (AND.) breeder verslag vinden.
Geduurende de beroemde groote Staatsvergadering in ’s Hage, in ’t jaar 1651, werd, onder anderen, het gewigtig punt van de Religie ter hand genomen. De Heer ANDREE, als Lid der Illustre Vergadering, deed, in ’t laatst der maand April, den voorslag: „dat hunne Hoog Mog. haare gedachte zouden gelieven te laten gaan, tot nader Elucidatie van de Resolutie, van den 27sten Januarij laatsleden, raakende het stuk van de Religie, met de gevolgen van dien, en in specie tot uitvindinge van zodanige Temperament op ’t inkomen, van gezeide Roomsche Geestelijkheid, in deeze Landen, als zonder krenking van ’t Tractaat van vrede best en gevoeglijkst zou konnen geschieden: midsgaders tot het beraamen, van een eenpaarigen voet, in ’t Executeeren van de Placcaaten deeser Landen, tegens de Pausgezinden geëmaneert.” Waarop des anderen daags, bij den presideerenden Heer, werd voorgeslagen, dat eenige Heeren uit de Provintien mogten worden gecommitteerd, om zich te informeeren op den voet, die geduurende de twaalfjaarige Treves, deezen aangaande, was gehouden geweest, en daar op te concipieeren een bekwaam en behoorlijk Temperament, om ter vergaderinge gecommuniceert, en vervolgens daar op gedelibereert, en geresolveert te worden, naar behooren; al het welk daar na gerenvoijeert werd aan de ordinaris vergadering, en daar door bepaald, op het geresolveerde van den 28sten Januarij en den 17den Julij.
De Twisten, die Engeland, in ’t jaar 1665, in Europa gestookt, en ieder, ja zelfs de onpartijdigste, en hun meest toegedaane nabuuren in ’t harnas gejaagd hadden, volgens de gewoone handelwijze dier Natie, waarvan gantsch Europa, op dit tijdstip, de gevolgen ontwaar wordt, noodzaakten de Regeering van Embden, op verzoek haarer Burgeren, derzelver Sijndicus, den Heer J. ANDREE, naar dat Rijk aftezenden, om te verzoeken, ontslag van de schepen en goederen haarer Ingezetenen, aldaar aangehouden. Onder de Staatsbedrijven van deezen man, die als een groot Staatkundige bij veelen bekend staat, is bekend de vlijt, dien hij, bij hunne Hoog Mog. aanwendde, om de geschillen, die in Embden, tusschen de Regeering en den Kolonel FAIRS, als Commandant van de Lunenburgsche Trouppen, in Oost-Friesland, ontstaan waren, door hun gezag en invloed uit den weg te ruimen. Op de Memorie, ten dien einde, door hem, in ’t jaar 1666, ingeleverd, werd eene bezending naar Oost-Friesland gezonden, welke den haar aanbetrouwden post ten genoeven van haare meesters waarnam.
AITZEMA, Zaaken van Staat en Oorlog, in fol. II. Deel, bl. 160, 233, 949. III. Deel, bl. 7, 565. V. Deel, bl. 673, 1075.