Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 25-01-2023

Roorda

betekenis & definitie

ROORDA. Een aanzienlijk Geslagt, in den Burgerstaat, in de Provincie Friesland, voert nog heden ten dage deezen naam.

Al vroeg vindt men dien, in ‘s Lands Geschiedenissen, vermeld. In den Jaare 1579 leefde zekere JOAN ROORDA, waarschijnlijk uit Friesland of Groningen afkomstig, doch toen bekleed met de waardigheid van Raadsheer in ’t Kamergerigt te Spiers. In ’t gemelde jaar zondt hem de Prins VAN PARMA na Groningen, om de Wethouderschap dier Stad te beweegen tot het aanneemen der voorwaarden, op welke, volgens een Ontwerp, door den Keizer beraamd, de Vrede, tusschen den Koning van Spanje en de Algemeene Staaten, naar ’t begrip zijner Keizerlijke Majesteit, zoude kunnen getroffen worden. Doch zijn voorslag wierdt zo kwalijk opgenomen, dat de Regeering hem in hegtenis nam, en aan den Stadhouder Graave VAN RENNENBERG overleverde; deeze voerde ham na Stavoren, alwaar hij ruim een jaar opgeslooten zat. Naderhand hadt hij, nog etlijke maanden, zijn verblijf, van tijd tot tijd, op de Kasteelen van Loevestein, Woerden en Rammekens. In vrijheid gesteld zijnde, verliet hij deeze Landen. Beter gezind, jegens ’s Lands vrijheid, was KAREL ROORDA, welke omtrent dien zelfden tijd leefde. Nevens POPKE UFKENS en DUKO MARTENA, was hij, in 1579, het voornaame werktuig, in de hand van Prinse WILLEM DEN I, om in Friesland te arbeiden aan het doorzetten en aanmoedigen van het Verbond van nadere Vereeniginge, ’t welk, in dat zelfde jaar, te Utrecht wierdt geslooten. Nogthans wierdt hij, in ’t vervolg van tijd, een ijverig tegenstreever van het Huis VAN Nassau. Tegen de oogmerken niet alleen van Prinse MAURITS, maar ook van Graave WILLEM LODEWYK, Stadhouder van Friesland, vatte hij arge vermoedens op. Hij meende duidelijk te doorzien, dat zij, zo niet na de hoogste magt in het Land, immers na meerder gezag stonden, dan met de Vrijheid bestaanbaar was. Zo bij monde als in geschrift liet hij zich hier over uit, in zeer sterke bewoordingen. Hij bepaalde zijne bekommering niet binnen zijn Gewest, maar deelde dezelve ook elders mede; schrijvende, onder andere, in den Jaare 1597, aan die van Enkhuizen, bij manier van waarschuwinge, zij hadden op hunne hoede te zijn tegen de oogmerken van het Huis van Nassau. Hoogloopende twisten ontstonden hier uit tusschen den Stadhouder en den Heer ROORDA; die, evenwel, te vast op zijnen Stoel zat, om van denzelven te kunnen gestooten worden; waar na men ernstig verlangde. Zelf trokken zich de Staaten van Holland ROORDA’s schrijven aan; vervoegende zich deswegen bij de Staaten van Friesland, met ernstig beklag, en nadruklijke Vertoogen, om de eere en den goeden naam, zo van den Prinse als van den Graave, te handhaaven. De uitslag van deezen twist is ons niet gebleeken.

De zelfde geest bezielde ABRAHAM ROORDA, broeders Zoon van den laatstgemelden. Merkelijk misnoegen heerschte ’er, in Friesland, in den Jaare 1635, en vroeger, tegen de Stadhouderlijke Regeering, zo als dezelve, ten dien tijde, was ingerigt. Naa lang zoeken, wist men, eindelijk, te bewerken dat de Stadhoudersgezinde Aanhang, ten Landsdage, het onderspit delfde, en de zodanigen tot denzelven gemagtigd wierden, welke men, tot nog toe, buiten bewind hadt weeten te houden. ABRAHAM ROORDA was een van deezen. Op de Landschapsvergadering van gemelden jaar, wierdt hij benoemd, om, van wegen het Kwartier van Oostergo, zitting te neemen in het Kollegie van Gedeputeerde Staaten. Thans stondt hem de kans schoon, om, naar zijn inzien, ’s Lands oirbaar te bevorderen. Hevige klagten hoorde men, ten dien tijde, over het slegt bestuur van ‘s Lands Geldmiddelen, met naame ook over den Algemeenen Ontvanger JOAN VAN BOOTSMA. Deezen, die onder zeer kwaads vermoedens lag, begeerden veelen tot rekenschap te vorderen. Doch hij hadt op zijne zijde, behalven het Kwartier van Zevenwouden, de Wethouderschappen der meeste Steden, die wederom van de hand des Stadhouders vloogen. Hierom zogt men te bewerken, dat de Steden gesteld wierden in het regt van bestellinge over haare eigen Regeering, die thans aan den Stadhouder van het Gewest stondt. Wel haast kwamen, ter tafel der Landschapsvergaderinge, Verzoekschriften van de Burgerijen der Steden, ten dien einde; die straks wierden ingewilligd. ABRAHAM ROORDA was de Man, welken men oordeelde, met behulp van anderen, het stuk voornamelijk te hebben doorgedreeven. Van korten duur was, intusschen, zijn aanzien en vermogen. Door tusschenkomst der Algemeene Staaten, hoewel, meent men, ten koste van ‘s Lands Voorregten, wierden de afgezette Regenten, in de Steden, eerlang, hersteld. ’t Gevolg daar van was, verandering in het Kollegie van Gedeputeerde Staaten, bij welke ROORDA, onder andere, zijnen post verloor.

Eensgezind, in Staatkundige begrippen, met de voorgaanden, gedroeg zich, in den Jaare 1668, een ander KAREL VAN ROORDA. Men weet, hoe ijverig, thans, in Holland, wierdt gewerkt aan het Ontwerp, om het Stadhouderschap en het Kapitein- en Admiraalschap-Generaal van een gescheiden te houden. In Friesland waren de gemoederen, daar omtrent, zeer verdeeld. De meerderheid, welke men Prinsgezinden noemde, waren tegen de vaneenscheiding. Eenige weinigen stemden met Holland, waarom men hen Hollandsgezinden noemde. Onder de voornaamsten van deeze vinden wij, nevens ERNST SIKKO VAN AYLVA, Grietman van Westdongeradeel, LIVIUS VAN SCHELTINGA en Jonkheer IDZAARD VAN GROVESTINS, ook onzen KAREL VAN ROORDA genoemd. Het geschil viel voor in den Jaare 1668.

< >