Definities van Nederduitsche spreekwoorden in de Ensie D
- De bruid de kroon opzetten
- De derde streng maakt de kabel
- De donder moet binnen drie dagen afwaayen
- De dood moet een oorzaak hebben
- De dood ziet hem uit de oogen
- De druiven zyn te zuur
- De duivel en zyn moêr
- De duivel heeft het vragen gemaakt
- De eene helft van de wereld quelt de andere
- De eene vriendschap is de andere waardig
- De eerste slag is een daalder waardig
- De eerste teug is de beste
- De enden leggen de eyeren
- De exter kan haar huppelen niet laten
- De ezels kraauwen malkanderen
- De fooi geven
- De fyne schaaf moet’er noch over gaan
- De ganzen geloven niet, dat de kiekens hooi eeten
- De gekken krijgen de kaart
- De grammatica voorlezen
- De groote dieven hangen de kleine
- De grootste geesten, de grootste beesten
- De heiligen komen om hun wasch
- De hekkens zyn verhangen
- De hen leeft noch, al heeft zy wel de pip
- De henne is uitgelegt
- De hennen leggen geern, daar zy een ei zien
- De herberg is vaatsch
- De hertpastei staat in ’t midden
- De hinkende bode komt achter aan
- De hond is dul
- De hond zit op zyn tas
- De horselen tergen
- De jeugd wil’er uit, zei besje, en zy reed op een bezemstok
- De kaars die voor gaat, licht best
- De kaart is valsch
- De kaart is versteken
- De kans kribde
- De kar is aan zyn aars niet gebonden
- De kat die ’t spit lekt, moet men ’t gebraad niet toevertrouwen
- De kat muist best, als zy jongen heeft
- De kei leutert hem
- De kleêren maken de man
- De klok is gegoten
- De koe trekt haar melk op
- De koe weet niet waar toe haar de steert dient, voor dat ze die quyt is
- De koe wil niet over de brug
- De kogel is door de kerk
- De koot stooft, of schyt
- De kop staat hem kroes
- De kruik gaat zo lang te water, tot dat ze eens breekt
- De leugens zitten hem in ’t gebeente
- De levendige doode is een schoone doode
- De maan is te bier
- De man zocht het paard, en zat’er op
- De molen is door den vang
- De moniken zijn goed, maar ’t konvent deugt niet
- De morgenstond heeft goud in den mond
- De muts staat hem niet wel
- De naad breekt den zak
- De naarstigheid is de moeder van ’t geluk
- De nieuwe verbeteren de ouden niet
- De nood gaat aan den man
- De onnozele spelen met de beurs, en de kloeke met het geld
- De oogen zyn grooter dan de buik
- De opgaande zon word aangebeden, en de ondergaande gevloekt
- De oude deuntjens zijn de beste
- De ouders eeten met de kinderen
- De paal is door den oven gesteken
- De paapen geven de botte boeren de groote kruissen te dragen, en volgen zelf met de kleine en lichte
- De paarden die de haver best verdienen, krygen ze niet
- De peeren zyn noch niet ryp
- De plegt is van ’t schip
- De pot wil de ketel verwyten, dat zy zwart is
- De predikstoel liegt niet
- De prijs is daar van nog te geven
- De puit is een weeldig heer
- De ratten aan ’t spek helpen
- De renegaden zyn de slimste
- De roede steekt voor den schoorsteen
- De rype etterzweer vereischt de vliem
- De schaapen moeten haar wonder wel voorzien, daar de wolf rechter is
- De scheer hangt daar uit
- De schipper heeft de kooi lek gevaren
- De spaarpot komt de gilden toe
- De spiering doet de kabeljauw afslaan
- De spreeuwen gaan den molik in den kerssenboom op ’t laatst op ’t hoofd kakken
- De storm quam uit dien hoek niet
- De stoutste wezels zuipen de eyeren uit
- De stuurman weet niet wat hy schouwen, of houwen zal
- De tyd mogt komen, dat de koe haaren steert zoude behoeven
- De verkens loopen in’t koorn
- De vlagge stryken
- De vloek keert weer na zyn hoek
- De vogeltjes, die zo vroeg zingen, eet de kat op den dag
- De voorbaat is den armen goed
- De voorste doen, dat de achterste niet in de kerk konnen
- De vos clam te calcar in de stad, en at sat vis
- De vos en kraan hebben malkanderen te gast
- De vos wil een kluizenaar worden