Definities van Nederduitsche spreekwoorden in de Ensie D
- Daar zyn te veel peën by den hutspot
- Dat alle man zegt, is gemeenlyk waar
- Dat beschiet niet veel
- Dat bolt hem
- Dat de vrouw graag mag, eet de man alle dag
- Dat de zog misdaan heeft, moeten de biggen ontgelden
- Dat dient hem in zyn kraam
- Dat doet de deur toe
- Dat gaat een toontje te hoog
- Dat galgt beter, dan het borgemeestert
- Dat gy de muis geven zoud, geeft dat de kat, en maak van de nood een deugd
- Dat haalt het over
- Dat hangt als een koe in een kerssenboom
- Dat helpt, als een boon in een brouwketel
- Dat het stoof
- Dat hinkt
- Dat hy drijft, dat drijft hy
- Dat ik u beloof, zal ik houden, of ik zal geen man met leeren zyn
- Dat is de bruid daar men om danst
- Dat is een klouwer
- Dat is een kolfje naar mijn hand
- Dat is een lelyke vlek in een schoon laken
- Dat is een slechte pastei
- Dat is een steek, al bloed ze niet
- Dat is een stukje van albert durer
- Dat is geen spek voor uwen bek
- Dat is hem een doorn uit den voet
- Dat is hem met de paplepel ingegeven
- Dat is hem noodig, als een bedelaar een goudgewigt
- Dat is kamp op
- Dat is lelyk goed. noch voor een oortje
- Dat is niet secundum lucam
- Dat is ongerymt
- Dat is ruiterlyk
- Dat is tot daaren toe, en een hemd zonder mouwen is tot hieren toe
- Dat is van klink
- Dat is voor u
- Dat kan daar aan niet diepen noch droogen
- Dat kan niet door den beugel
- Dat kind gaat over beide zijden mank
- Dat kleeft aan de ribben
- Dat komt niet by
- Dat komt te pas, als ’t vyfde rad aan den wagen
- Dat komt uit geen schaapshoofd
- Dat komt uit zyn koker
- Dat komt van ’t langepreêken
- Dat legt hem geen windeyeren
- Dat liegt’er niet om
- Dat ligt’er toe
- Dat loopt op den teerling
- Dat men god ontrooft, vaart voor den duivel
- Dat met bede gekregen word, is duur gekogt
- Dat moet’er onder, of over
- Dat moet’er op staan
- Dat muisje heeft een steertje
- Dat raakt mijn koude klederen niet
- Dat roert u niet
- Dat rust, roest
- Dat schaad hem niet
- Dat schreeuwt
- Dat schut ik
- Dat sluit niet
- Dat smaakt als klokspys
- Dat staat op zyn beenen
- Dat steekt hem in de krop
- Dat steekt zyn aars uit
- Dat steekt zyn been uit
- Dat stroopt
- Dat stuit geen vaart
- Dat u niet brand, blaast niet
- Dat vlyt zich als een zak met haspels
- Dat vuurtje heb ik gestookt, zei de gek, en hy had zyn moeders huis in brand gestoken
- Dat was daar hondert jaar oud
- Dat was een goot killend water op ’t hert
- Dat was, is altijd beter, al regende het honing
- Dat wete hem de hond dank
- Dat zal hem voor de scheenen springen
- Dat zal op mijn kap druipen
- Dat zal quaad spel maken
- Dat zal u in ’t oog druipen
- Dat zal u noch ten nagelen uitzweeren
- Dat zijn ze niet die wilhelmus blazen, zei hansken van gelder
- Dat zou de droes doen
- Dat zyn grillen
- De aap is gelicht
- De admiraal heeft geschoten
- De baan is klaar
- De baan warm houden
- De bal is aan den kuilgebragt
- De beste bode is de man zelf
- De beste stuurlieden staan aan land
- De blankste billen boven
- De bommel is uitgeborsten
- De boog is dikwyls lang gespannen, eer men de pyl uit den koker haalt
- De bot is vergalt
- De boter slacht onze lieve vrouw, zy verbetert alles
- De brand is’er in
- De broodkruimen steken hem
- De brug is opgehaalt
- De bruid bestrooyen