Een gedeelte van de Middeleeuwen wordt wel eens het ‘Tijdperk van de Ridders’ genoemd. Het was de periode, waarin trotse edellieden streden voor de eer van God en van hun heer en ter bescherming van de zwakken.
Niemand kon ridder worden als hij niet stamde uit een adellijk geslacht en als zijn familie niet over uitgestrekte landerijen beschikte. En zelfs telgen uit een adellijk geslacht dat aan al deze eisen voldeed, waren niet automatisch voor het ridderschap bestemd.
Een jongeman, die ridder wilde worden, .noest zich daarop vanaf' zijn vroegste jeugd voorbereiden. Op zeven- of achtjarige leeftijd werd hij page in dienst van een of andere ridder. Na enkele jaren werd hij bevorderd tot schildknaap. Pages en schildknapen vergezelden hun meester altijd; ze bedienden hem aan tafel; brachten zijn boodschappen over en bleven in een veldslag of tijdens een toernooi in zijn buurt om hem eventueel te hulp te komen. Elk vrij ogenblik besteedden deze aspirant-ridders aan allerlei, soms zeer gevaarlijke lichaamsoefeningen en oefenden zij zich in het gebruik van de ridderlijke wapens; het zware slagzwaard en de lans. Sommige schildknapen werden op het slagveld tot ridder geslagen uit waardering voor hun dappere houding aan de zijde van hun meester.
Ze werden ‘ridders van het zwaard’ genoemd. Andere schildknapen (de meesten) werden echter tot ridder geslagen tijdens een langdurige plechtigheid in het kasteel van hun heer. Omdat deze plechtigheden altijd begonnen met een ceremonieel reinigingsbad werden de aldus tot ridder geslagen schildknapen ‘ridders van het bad’ genoemd. Tijdens de in wijdingsplechtigheid werd de schildknaap gekleed in een witte wapenrok, een rood bovenkleed en een zwarte mantel. Het wit was het symbool van de kuisheid; elke ridder werd immers geacht rein te zijn in daad en gedachte. Hel rood was het symbool van het bloed, dat de ridder bereid moest zijn voor de goede zaak te offeren. Het zwart was het symbool van de dood, die de ridder onder ogen moest durven zien tijdens zijn strijd voor het goede.
Gekleed in deze gewaden vastte de aspirantridder een dag lang. ’s Avonds begaf hij zich naar de kerk of de kapel van het slot en bracht daar wakend en biddend de nacht door. ’s Morgens werd er eerst een kerkdienst gehouden, waarna de jeugdige ridder met getrokken zwaard naar het altaar kwam. Daar werd het wapen door de priester gezegend. Vervolgens wendde de vroegere schildknaap zich tot zijn heer ‘Waarom wilt gij lid worden van de ridderschap?’ vroeg deze. De jongeman antwoordde en zorgde ervoor zijn heer daarbij de nodige hulde te brengen. Het antwoord werd aanvaard en de aspirant-ridder werd in het harnas geholpen en voorzien van gouden sporen. ‘Zijn sporen verdienen’ betekende aanvankelijk niets anders dan ‘ridder worden’. Tenslotte sloeg de heer de nieuwe ridder driemaal zachtjes met het zwaard op de schouders, In naam van God, van de heilige Michaël en van de heilige Joris: ik sla u tot ridder’. Daarna ontving de nieuwe ridder een lans, een helm en een paard.
Eenmaal tot ridder geslagen kon de jongeman deelnemen aan de toernooien: robuuste schijngevechten, die de ridders in staat stelden in conditie te blijven voor het gevecht. Meestal vormden die toernooien het voornaamste onderdeel van feestelijke bijeenkomsten. Toernooien werden georganiseerd door koningen en grote heren; ze begeleidden belangrijke gebeurtenissen zoals het bezoek van de vorst, het huwelijk van een belangrijk edelman of de inwijding van een nieuwe ridder. Herauten trokken het land in om zoveel mogelijk ridders uit te nodigen. V oor deze arriveerden, hadden zich aan het hof, waar het toernooi werd gehouden, reeds minstrelen, troebadours, acrobaten en toneelspelers verzameld. Het toernooipubliek bestond uit edellieden en hun dames, gekleed in de prachtigste kostuums. Bijna alle ridders, die aan het toernooi deelnamen, droegen op hun helm, lans of schild een sjaal of
een hoofddoek, die hun door de dame van hun keus was geschonken.
De grote toernooien werden altijd gehouden tussen groepen van ridders; op die wijze kwamen ze de gevechten in oorlogstijd het meest nabij. Er werd echter ook wel eens strijd geleverd tussen twee ridders. Zulke gevechten werden duels genoemd.
Om zijn eed gestand te kunnen doen, moest een ridder niet alleen ridderlijk zijn maar hij diende op z’n minst ook een heilige en een held te zijn! Galahad, een van de ridders van de Ronde Tafel, is een voorbeeld van een ridder, die aan alle eisen voldeed. Natuurlijk schoot het merendeel van de Middeleeuwse ridders in veel opzichten tekort - ook al deden ze hun uiterste best hun ideaal te benaderen. In elk geval zijn weinig verhalen zo kleurrijk en zo avontuurlijk als die, welke stammen uit deze lang vervlogen tijd.