In het verleden meende men, dat een groot gedeelte van de menselijke gevoelens afkomstig waren uit het hart. Tegenwoordig weten we, dat dit niet waar is.
Maar in onze taal is de herinnering aan die opvatting bewaard gebleven. ‘Ik schenk je mijn hart’ zeggen we als we bedoelen ‘Ik hou van je’; als iemand ‘een goed hart heeft’ weten we, dat we met een vriendelijk mens te maken hebben.Het menselijk hart heeft ongeveer de grootte van een mannenvuist. Het heeft ook min of meer die vorm en het weegt gemiddeld 450 gram. Dat betekent dus, dat een hart in niets lijkt op de ‘harten’, die verliefde jonge mensen zo graag in bomen en banken snijden en die we in de maand december vaak ten geschenke geven in de vorm van borstplaat of speculaas.
Onze gevoelens zetelen dus niet in ons hart maar dat wil niet zeggen, dat het hart geen belangrijk orgaan zou zijn. Integendeel. Ons bloed moet in het lichaam in voortdurende beweging blijven. Het moet voedsel aanvoeren, zuurstof transporteren en afvalstoffen opruimen; het moet voortdurend op reis zijn door onze aderen. Die beweging wordt mogelijk gemaakt door het hart, dat in wezen niets anders is dan een dubbele pomp. De ene helft van die pomp stuwt bloed naar de longen en haalt het weer terug; de andere helft pompt het bloed door de rest van het lichaam.
Elke harthelft heeft twee ruimten, respectievelijk ‘voorkamer’ of ‘boezem’ genoemd. De boezem aan de linkerzijde van het hart vangt het bloed op, dat terugkomt van de longen en zendt het door naar de linker kamer. Die linker kamer pompt het bloed vervolgens in de grote ader, die de aorta genoemd wordt. De aorta heeft vertakkingen, die naar alle delen van het lichaam leiden, de zg. ‘slagaders’. Uit die vertakkingen dringt het bloed binnen in de ‘haarvaatjes’: heel kleine bloedvaatjes die het bloed tot in de verste delen van het lichaam brengen. Uit de haarvaten vloeit het bloed in de aders, die het terugbrengen naar de rechter (hart)boezem.
Vandaar wordt het naar de rechterkamer gebracht, die het via de longslagader weer naar de longen pompt. Het bloed vloeit door de haarvaten van de longen, wordt verrijkt met zuurstof en keert via de longaders terug naar de linkerboezem van het hart. De kringloop kan dan opnieuw beginnen.
In het hart bevinden zich ook kleppen. Deze hartkleppen kunnen vergeleken worden met deuren die slechts naar één kant open gaan. Ze moeten er voor zorgen, dat het bloed nooit de verkeerde kant uit stroomt.
De wanden van het hart bestaan voor het grootste gedeelte uit spieren; spieren, die nooit tot rust komen, in tegenstelling dus tot die van onze armen en benen. Want ze zorgen voor de bewegingen van het hart, dat altijd moet blijven werken. Bijna honderd keer per minuut persen de hartspieren het bloed in de slagaders. Elk van die spiersamentrekkingen noemen we een hartslag. De nieuwe stroom van bloed, die met elke hartslag in de slagaders gepompt wordt, kunnen we voelen als we onze vingers op de polsslagader leggen. Het openen en sluiten van de hartkleppen veroorzaakt een zwak geluid, dat een dokter beluisteren kan met behulp van zijn stetoscoop.
Soms klopt ons hart sneller dan anders : als we ziek zijn of opgewonden bijvoorbeeld. Normaal bedraagt de hartslag van een volwassene 60 tot 70 per minuut; die van een kind (beneden 10 jaar) ongeveer 100 per minuut.
Van alle dieren op aarde hebben alleen vogels en zoogdieren een hart, dat evenals het menselijke vier afdelingen bezit.