Als een buitenlander aan Nederland denkt, dan denkt hij tien tegen een niet onze wegen en rivieren; niet aan de Deltawerken en evenmin aan de honderden fabrieksprodukten, die wij elk jaar naar het buitenland exporteren. Integendeel: hij denkt aan vriendelijke mensen op klompen en in Volendammer kostuum, die de hele dag niets anders doen dan zandzakken naar de bedreigde dijken sjouwen; hij denkt aan molens en aan kleine, heldere huisjes... en hij denkt niet op de laatste plaats aan duizenden velden vol kleurige bloembollen.
Voor die laatste gedachte is overigens wel enige reden. Sinds enkele eeuwen geleden de eerste tulpenbol in Nederland zijn intrede deed, heeft ons land zich ontwikkeld tot een van de belangrijkste bloembollenleveranciers van de wereld. De Nederlandse bloembollenvelden trekken in het voorjaar duizenden en duizenden toeristen en er zijn negen kansen op de tien, dat de fleurige tulpen, hyacinthen, narcissen en crocussen in de parken en tuinen van Parijs, Londen, New York, Berlijn, Kopenhagen en Rome afkomstig zijn uit Nederland. Dat Nederland een ‘bloembollenland’ geworden is, heeft verscheidene redenen. De voornaamste ervan is, dat ons land een grondsoort heeft, waarop bloembollen uitstekend gedijen. Die grondsoort is de zg. ‘geestgronden’: een smalle strook land tussen de kustduinen en het zeekleigebied erachter.
In de loop der jaren is geestgrond ontstaan uit de vermenging van zand en zeeklei. De eigenschappen van dat mengsel zijn, dat het even luchtig is als zand (en dus goed vocht doorlaat) en even vruchtbaar als zeeklei. Die combinatie van eigenschappen nu maakt de geestgronden bij uitstek geschikt voor de teelt van kwaliteitsbloembollen. Een andere reden voor Nederlands faam als bloembollenland is, dat de Nederlandse bloembollentelers zich in de loop der jaren ontwikkeld hebben tot niet te evenaren experts. Ze hebben niet alleen de kwaliteit van hun produkten verbeterd maar ze hebben door kruisingen en experimenten ook vele nieuwe soorten gekweekt. De beroemde Rembrandttulp is zo’n nieuwe soort. Ze is overigens al weer heel wat jaartjes oud en is intussen gevolgd door vele andere nieuwe soorten en variëteiten.
Tulpen, hyacinthen, crocussen en narcissen worden gekweekt uit een ‘bol’: een knolachtig lichaam, waarin de ‘plantenbaby’ al verborgen zit. Als die knol geplant wordt, komt de plant uit de bol tevoorschijn; aanvankelijk voedt ze zich met de voedselvoorraden, die in de bol zitten opgesloten; later betrekt ze haar voedsel (net als elke andere plant) uit de bodem. Later, als de plant volwassen is, vormen zich aan haar wortels verscheidene nieuwe bolletjes. Die groeien en worden groter - en later kunnen die weer gebruikt worden om nieuwe planten te kweken. Deze wijze van voortplanting komt behalve bij de ‘bloembollen’ ook voor bij verscheidene andere plantensoorten. De ui, de dahlia en de aardappel (om er een paar te noemen) zorgen op precies dezelfde wijze voor het voortbestaan van hun soort.