De aardappel, zo’n belangrijk bestanddeel van het Nederlandse menu, stamt oorspronkelijk uit de bergstreken van Zuid-Amerika, waar de plant in wilde vorm nog steeds voorkomt in het Andesgebergte. De aardappel werd in Europa bekend door Spaanse ontdekkingsreizigers, die hem meebrachten na de verovering van Peru in 1535.
Aanvankelijk werd hij alleen gekweekt in Ierland, maar later kreeg de aardappelteelt ook voet aan de grond in Oostenrijk, Duitsland en België. Wat later volgde Nederland. Van Europa uit maakte de aardappel opnieuw een reis over de oceaan: Ierse landverhuizers namen hem in de 18e eeuw mee naar de Nieuwe Wereld. Alleen de aardappelknol is eetbaar - een omstandigheid, die blijkbaar onbekend was toen de aardappel in Duitsland werd ingevoerd. Niemand wilde het gewas toen eten... omdat men ijverig begonnen was met het toebereiden en consumeren van de (oneetbare) bladeren!