Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Medemblik

betekenis & definitie

Ned. gemeente in de prov. Noord-Holland.

Genoemd naar het watertje de Middenleek, werd 960 aangeduid als Medemolaca, 1118 als Medemblee. 1285 stichtte de Hollandse graafFloris v er een dwangburcht tegen de Friezen en gaf Medemblik 1288 als eerste Westfriese stad stadsrecht. Vormde met Oostwoude, Opperdoes en Warfartshoeve een schoutambacht en maakte deel uit van de Vier Noorder Koggen; raakte sterk betrokken bij de strijd tussen → Hoeken en Kabeljauwen en bij de opstand van het → Kaas- en Broodvolk. 1517 geplunderd door → Grote Pier; 1572 bezet door → Sonoy. Speelde een rol tijdens de twisten van 1650 door zijn pensionaris Nicolaas Stellingwerf (→ Loevesteinse factie). Behoorde tijdens de Republiek tot de 12 kleine stemhebbende steden, die in de Staten van Holland vertegenwoordigd waren. Beleefde zijn bloei als haven vnl. in de 17e eeuw en verkeerde sinds de 18e eeuw ernstig in verval, hetgeen nog versterkt werd door het → Continentaal stelsel en 1827 door de overbrenging van de marinewerf naar Den Helder. Midden 19e eeuw trad enig herstel in.Litt. G.B.W.Huizinga, Medemblik (1940); Cornclis Jansz. Opperdoes. Een kroniek van Medemblik, uitg. door J.Belonje en R.Kaptein (in: BMHG., 1943); A.C.Scheepstra, Medemblik vroeger en nu. Een bibliografie (1974); F.W.de Lange. De ontwikkeling van een oligarchische regeringsvorm in Medemblik 1289*1699 (in: Hollandse Studiën, 1972); J.C.Besterman. Karolingisch Medemblik (in: Westfrieslands Oud en Nieuw, 1977).