de christelijke godsdienst, (zie CHRISTUS), die zich ten tijde van keizer Augustus onder de Joden begon te verspreiden, en weldra ook bekeerlingen maakte onder de Heidenen. Reeds in de eerste eeuw van hare ontwikkeling verbreidde de christelijke godsdienst zich niet alleen onder de Grieken cn Romeinen, maar ook in Arabié, Palestina, Phenicië, Syrië, Klein-Azie, Egypte, en langs de noordkust van Afrika.
Later heeft het C. zich allengs uitgebreid over den ganschen aardbol tot in de meest afgelegene oorden (zie MISSIONARISSEN, ZENDELINGEN, enz.). Hadden de Christenen aanvankelijk slechts te kampen met de vervolgingen, waaraan zij van de zijde der Joden blootstonden, en waarvan Stephanus en de beide apostelen Jacobus als slagtoffers vielen, veel erger waren de vervolgingen die het C. te verduren had van de Heidenen, waarbij de romeinsche keizers zich op den voorgrond stelden. Gemeenlijk neemt men tien zulke vervolgingen aan, nl.: onder Nero (64—68), Domitiaan (95), Trajanus (106), Marcus Aurelius(166—177),Septimius Severus (199—204), Maximinus (235—238), Decius (250—252), Valerianns (258—260), Aurelianus (275), en eindelijk Diocletiaan (303—311). Laatstgenoemde en Nero en Decius worden de wreedaardigste vervolgers van het C. genoemd. Een edict ter begunstiging van het C. werd 312 uitgevaardigd door Constantijn den Groote, die vervolgens zelf tot de nieuwe leer overging; en bij het edict van 313 uit Milaan werd het C. door hem verheven tot staatsreligie van het romeinsche rijk, waarop in 325 het concilie van Nicea volgde, dat de leer van den Godmensch Christus handhaafde tegen de ketterijen van Arius (zie ARIANEN). Van de verschillende scheurmakers, die in den loop der tijden opstonden om het God-zijn van Christus te loochenen, hetgeen zelfs reeds plaats had in de le eeuw van het C., kunnen wij hier niet in het breede mededeeling doen. Zooveel is zeker, dat de godheid van Christus, zonder welke natuurlijk het geheele Christendom (als zaligmakendegodsdienst) in duigen moest vallen,steeds het groote dogma is gebleven, waaraan alle belijders van het C. zich hebben vastgehouden, in weerwil van de vele en groote scheuringen, die de christelijke Kerk in verscheidene onderdeden hebben gesplitst. De eerste dier scheuringen greep plaats omstreeks de helft der 11e eeuw, toen de strijd over de oppermagt tusschen den bisschop van Rome (den paus) en dien van Constantinopel hiermede eindigde, dat laatstgenoemde zich geheel onafhankelijk verklaarde en zich opwierp als hoofd der grieksch-katholieke Kerk, zooals eerstgenoemde, in stede van zich als het hoofd der gansche Christenheid erkend te zien, slechts het hoofd bleef van de roomsch-katholieke Kerk. Deze laatste onderging reeds weinige eeuwen later (in de 16e eeuw) een nieuwen geweldigen stoot, waartoe 1517 het sein werd gegeven door Luther, die, door de Hervorming te prediken, verscheidene tot het C. behoorende natiën van de roomscbe Kerk afschéurde. Veel overeenkomst met de leerstellingen van Luther hadden die van Zwinglius (1519) en Calvinus (1536), en in weerwil van de pogingen, door het concilie van Trente (1563) aangewend om de Kerk weder tot eenheid te brengen, was het getal groot dergenen, die voortaan in zake van geloof geen ander gezag meer wilden erkennen, dan dat van den Bijbel, en die, voor het pausdom verloren, allen te rangschikken zijn onder den naam van Protestanten. Omstreeks den zelfden tijd (1534) scheurde zich geheel Engeland van Rome los (zie ANGLICAANSCHE KEEK) en vormde zich daar een nieuw kerkgenootschap, dat, ofschoon in vele opzigten meer dan andere protestantsche kerkgenootschappen in den uiterlijken vorm overeenkomst behouden hebbende met het Roomsch-katholicismus, niettemin, als wezentlijk daarvan verschillend, mede gerekend wordt deel uit te maken van het Protestantismus. De woelingen der Jansenisten, de zoogenaamde duitsch-katholieke Kerk in de 19e eeuw ontstaan door de woelingen van Joliannes Ronge en volgelingen, zijn niet van overwegenden invloed op het lot van Rome’s kerkleer, gelijk ook de strijd over 's pausen wereldlijke magt niets af- of toedpet aan het groote beginsel van liet Christendom, namelijk het al of niet God-zijn van Christus. Van veel meer invloed op dat beginsel is de scheuring, die zich in den boezem van het Protestantismus begint te openbaren door de zoogenaamde »moderne rigting", welke de godheid van Christus als eene uitvinding van priesterbedrog verwerpt, zooals die reeds verworpen werd door vele deswege met den naam van scheurmakers bestempelde christen-leeraars uit de eerste eeuwen van het C., en die in Christus niets anders willen zien dan een verheven-denkend zedemeester; volgens hen moet het C. eene zuivere, den mensch tot geluk brengende zedeleer zijn, en geen geloof aan dingen, die het gezond verstand als onmogelijkheden verwerpt. Het Protestantismus is in een aantal sekten gesplitst, waaromtrent men het noodige op ieder artikel zelf zal vinden. Wij hebben hier nog slechts, wat het C. in het algemeen betreft, te spreken van de vervolgingen, die het ondergaan heeft: 343 en 414 in Perzië; van 437 tot het begin der 6e eeuw in Noord-Afrika onder de overheersching der Vandalen; herhaaldelijk door de Mahomedanen ; in tateren tijd (1587 tot de helft der 17e eeuw) in Japan; in 1750, 1815 en 1839 in China; 1837—39 in Cochinchina en Tonkin; en in den jongsten tijd in Syrië. Wijders zie men voor de bittere vervolgingen, die Christenen van Christenen hebben te lijden gehad, de artt. DERTIGJARIGE OORLOG, BARTHOLOMEUSNACHT, INQÜISITIE, en meer andere in dit werk; en wij besluiten dit art. met de opgave, dat er in ronde getallen thans op den ganschen aardbol 335 millioen Christenen zijn (waarvan 170 millioen Roomsch-katholieken, 76 millioen Grieksch-katholieken eu 89 millioen Protestanten), tegenover ruim 5 millioen Joden, 160 millioen Mahomedanen en 800 millioen Heidenen, zoodat van de bevolking der gansche aarde slechts even het vierde gedeelte tot het C. behoort.