Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

SCHOUWEN-DUIVELAND

betekenis & definitie

Noordelijkste voormalige eiland van de provincie Zeeland, gevormd uit de voormalige eilanden Schouwen en Duiveland; omspoeld door de Noordzee (→ Krabbengat) in het westen, het → Brouwershavensche Gat en het Grevelingenmeer (→ Grevelingenbekken) in het noorden, → Mastgat en → Zijpe in het oosten, en de → Oosterschelde (→ Hammen, → Roompot) en het → Keeten in het zuiden. Schouwen-Duiveland bestaat na de herindeling (1961) van 18 voormalige gemeenten uit de zes gemeenten → Bruinisse, → Brouwershaven, → Duiveland, → Middenschouwen, → Westerschouwen en → Zierikzee met een totale oppervlakte van 29.198 ha en een gezamenlijk inwonertal van 28.996 (1982).

Het Waterschap Schouwen-Duiveland heeft een kadastrale oppervlakte van ca. 22.800 ha en zetelt te Zierikzee. De grootste polder van Schouwen-Duiveland is de → Schouwenpolder. In het noorden en noordwesten van Schouwen-Duiveland, in de gemeente Westerschouwen, bevinden zich de grootste duingebieden van Zeeland (→ duinen). Voor het overige bestaat het ’eiland’ uit polderland. Westenschouwen, Burgh/Haamstede en Renesse zijn bekende badplaatsen in het westen van Schouwen. Verder is er veel toerisme langs het Grevelingenmeer (Scharendijke, Brouwershaven, Bruinisse), de Oosterschelde en in Zierikzee.

In 1964 werd Schouwen-Duiveland via de → Grevelingendam met Goeree-Overflakkee verbonden. Hiermee was voor SchouwenDuiveland aan de status van ’laatste eiland van Zeeland’ een eind gekomen. De → Zeelandbrug naar Noord-Beveland werd in 1965 opengesteld; de → Brouwersdam kwam in 1971 gereed. De Oosterscheldedam, tussen Schouwen en Noord-Beveland, zal in 1986 of later zijn voltooid.

Geschiedenis en historische geografie,

(voor ontbrekende gegevens zie bij de desbetreffende plaatsen, polders e.d. en onder → geschiedenis). Naamsafleiding: zie → Duiveland en → Schouwen.



Schouwen-Duiveland onbedijkt

In de vroege middeleeuwen bevond zich achter de toenmalige lage kustduinen een gebied dat langzamerhand geschikt werd voor menselijke bewoning. Wéérgeschikt, wantin de → Romeinse tijd is er buiten de duinen in het veengebied ook bewoning geweest; vondsten in Duivendijke en Scharendijke duiden daarop. Binnen het gebied van het tegenwoordige SchouwenDuiveland was de Gouwe het enige water van betekenis. Oorspronkelijk was dit wellicht een zijrivier van de Schelde, maar op den duur werd de Gouwe vanuit het zeegat tussen Schouwen en Goeree steeds dieper en breder uitgeschuurd. Langs de tot zeearmen geworden riviermondingen lagen uitgestrekte schorren opgeslibd tot ruim een meter boven gemiddeld hoogwater. Landinwaarts, op plaatsen met wat meer zoetwater, waren rietmoerassen en wilgenbossen en in het centrum van Schouwen resten van een hoogveen met heide en verspreide boomgroei.

De Vlaamse abdijen bezaten hier in de 8e en 9e eeuw grote stukken land, maar de eigendommen lagen ver en geïsoleerd en kwamen in de 10e eeuw onder Hollandse invloed. Het duingebied was in de vroege middeleeuwen belangrijker: in 830 wordt daar, dichtbij de monding van de Schelde, een nederzetting Scaltheim genoemd.

Economisch was het gebied achter de duinen van betekenis door de schapenteelt, die op grazige schorren plaatsvond en waarvan de wol uitgevoerd werd, alsmede door de zoutketen die al in het eind van de 8e eeuw genoemd worden. Er was een extensief bodemgebruik met een zeer schaarse bevolking. Het winnen van zout gebeurde vooral dankzij het verzilte veen van midden-Schouwen, een gebied dat nog eeuwen met de erfenis ervan zou blijven zitten: een zeer onregelmatige verkaveling en laag gelegen. In later eeuwen heeft het alleen betekenis als hooiland, voor de vetweiderij en als verzamelgebied van vogels, eieren en paling. Het wordt op oude kaarten aangeduid als ’De Moeren van Schouwen’.

Aan de Gouwe bezat de abdij van St.-Baaf uit Gent weidegrond voor 900 schapen (het gehele oude Poortambacht?) en een nederzetting Creka, waar wellicht de schapenboeren woonden en dat mogelijk op de plaats van het tegenwoordige Zierikzee (omgeving St.Lievens Monstertoren) te zoeken is.

Het is bijna onvoorstelbaar, maar de mensen woonden hier onbeschermd door dijken en ook niet op of bij vliedbergen. Deze vluchtheuvels werden pas opgeworpen in de 11e eeuw, waartoe men gedwongen was door een agressievere zee en stormvloeden (1014, 1042).

De grootste kreek, toen gevormd, lag van het duingebied achter Haamstede in zuidelijke richting (‘Meeldijkkreek’). Ook de kreek, waaraan Westenschouwen later groeide, vormde zich toen.

mensen tevens tot afdamming van kreken en het aanleggen van de eerste dijken.

Aan de noordkant van Schouwen, vlak achter de duinen, vormde zich een brede kreek met verschillende zijtakken. De rest daarvan zou later op de kaarten staan als Gravelinge. Ernstiger was de aantasting van het oude land door kreken meer oostwaarts. De opstuwing in het ontmoetingsgebied van rivieren en zee speelde daar een grotere rol. Niet alleen verbreedde zich de Gouwe, maar ook de Sonnemare en het Dij kwater met lange zij kreken hadden invloed en scheidden Bommenede, Dreischor en Duiveland van elkaar. Ook de Steenzwaan bij Nieuwerkerk, een zijkreek van het Dijkwater, dateert uit die tijd evenals kreken in de omgeving van het latere dorp Oosterland.

Als vroegste bedijking beschouwt Kuipers Laag-Schouwen, waar omheen een lage kadijk tot stand kwam, wellicht als moerdijk om de darinkdelvers te beschermen. Buiten deze kade ging de aanslibbing door en daarop zou tussen 1150en 1200 de ringdijk van Schouwen tot stand komen: een lage, brede aarddijk met een groot schorrengebied ervoor. Hierbij zijn verschillende kreken afgedamd (vaak enigszins naar binnen toe waar de kreek wat smaller was); op de dammen sloten de dijken aan. Vooral graaf Floris III van Holland is een belangrijk stimulator van deze defensieve bedijking geweest. Stukken van de oude dijk zijn nog bewaard gebleven. Vooral aan weerszijden van de voormalige Gouwe zijn ze landschappelijk fraai.

De dijken zijn er erg bochtig; aan de binnenzijde komen verschillende welen voor. De bekendste dam uit het einde van de 12e eeuw is de Dam in Zierikzee, ook kennen we die naam uit Haamstede en verder de Kuijerdam bij Ellemeet en ’s-Heer Arendsdam op Dreischor.

Aan de noordkant sloot de Kuijerdam zó op de duinen aan, dat slot Moermond nog een verbinding met zee behield.

Aan de zuidkant sloot de oude ringdijk aan op de Zuidduinen. Het dijkje tussen Burgh en Burghsluis was aanvankelijk wellicht een beschermingskade om Laag-Schouwen. Pas later is deze dijk Meeldijk (Middeldijk) genoemd toen de Zuidduinen waren weggeslagen en daar ook een dijk was aangelegd. Ook de Vierbannen van Duiveland, Dreischor en Bommenede werden omdijkt. Bij stormvloeden uit de 13e eeuw zijn het oostelijk deel van Duiveland en Dreischor jarenlang weer onder invloed van de zee gekomen. Bommenede is in de 14e eeuw tijdelijk prijsgegeven.

Dreischor is herdijkt in 1300. Oost-Duiveland werd ook herdijkt (zie verder).

Schouwen verdeelde men sinds die tijd in zes stukken begrensd door restkreken. Deze zes delen zijn: Burgh (met de duinen), Haamstede, Brijdorpe, Kerkwerve, Poortambacht (Quaelambacht) en Zuidland.



Het beveiligde bestaan op SchouwenDuiveland in de middeleeuwen

Toen het land beveiligd en in cultuur was gebracht, volgde in de 13e eeuw een massale parochiestichting: 23 kerken op Schouwen, 3 op Duiveland. De aanvankelijk verspreide bewoning op de hogere kreekruggen concentreerde zich in dorpen.

De namen van die dorpen eindigen vaak op -kerkje), -dijke of -damme. Intensieve zelfvoorzienende landbouw kwam op. Schouwen-Duiveland was niet alleen meer een wingewest voor wol en zout, de bevolking nam toe. De Vlaamse abdijen stootten overigens veel land af en concentreerden zich op activiteiten dichter bij huis.

Visserij moet belangrijk geweest zijn, vooral in Westenschouwen. Bommenede werd bekend door de haringvisserij, evenals Zierikzee . In de 14e eeuw is dankzij de haringbuizen, die na het visseizoen in de zomer vrij waren, het internationale handelsverkeer op gang gekomen. Er was handel met Engeland en er ontstonden Zeeuwse contacten met de Oostzeelanden. In vele stadjes van Zeeland bloeide deze vorm van schipperij en vóór 1400 was deze zelfs van meer betekenis dan in Holland. In de tweede helft van de 14e eeuw brachten schepen uit Zierikzee en Renesse uien, haring en meekrap naar de havens aan de oostkust van Engeland. Laken en zout waren belangrijke exportartikelen. Ook tarwe werd een exportproduct, terwijl men rogge en zuivel als voedsel importeerde.

Beveiliging tegen de zee was dus basis voor een opbloei van landbouw en handel die in de 14e en 15e eeuw een hoogtepunt bereikte hetgeen nog steeds zichbaar is aan vele historische gebouwen op Schouwen-Duiveland. Landwinst en landverlies tussen 1300 en 1700. De grote betekenis die de landbouw had, leidde waar mogelijk tot (offensieve) bedijkingen. Eerst werden nog stukken verjongd en werd dus overslibd oudland herdijkt: polder Dreischor 1300, polder Sirjansland 1305, polder Oosterland 1354 en polder Bruinisse 1468. Betrekkelijk kleine stukken rijp schor buiten de ringdijk van Schouwen kwamen tevens aan de beurt: Zuidernieuwlandpolder (Zierikzee) 1352, Gooikens-Nieuwlandpolder 1352 en Zuidernieuwlandpolder (Brouwershaven) 1357.

Op het wantij tussen Schouwen en Dreischor was het weldra mogelijk twee dijken te leggen: polder Noordgouwe 1374. Tussen het herdijkte Bommenede en Noordgouwe vond toen snel aanslibbing plaats met als grootste polder Zonnemaire in 1401. In 1412 volgden de polders Bloois, Nieuw-Bommenede en Nataars. Nog in de 15e eeuw werd de Gouwe door een aantal kleine polders bij Schuddebeurs nog meer versmald en bleef alleen de Zuidgouwe het belangrijkste toegangswater tot Zierikzee; naar de Grevelingen toe het Dijkwater. De nieuwlandpolders hebben een zavelige ondergrond zonder veen: ze liggen ook nu nog wat hoger in het landschap. Winst dus aan de oostkant van Schouwen, maar verlies aan de zuidkust.

Voor 1600 is het grootste deel van → Zuidland buitengedijkt. Ook verdwenen geleidelijk de Zuidduinen tussen Westenschouwen en Burghsluis; een duidelijke hoek, te zien op oude kaarten, werd afgerond. Rond 1600 is de Gouwe sterk verzand. Zierikzee moest een nieuwe verbinding naar de Oosterschelde graven en het werd mogelijk Schouwen en Duiveland te verbinden. Tussen Zierikzee op Schouwen en Kapelle op Duiveland werd in 1600 de Steenen dijk aangelegd. De aanslibbing ging toen nog sneller en reeds in 1629 bedijkte men de Gouweveerpolder en in 1614 en 1646 werden respectievelijk Groot- en Klein-Bettewaarde bedijkt.

Na 1650 is het met de grote bedijkingen gedaan; alleen resten van Bommenede zouden, na veel ellende van oorlog en overstroming in het begin van de 18e eeuw, nog herdijkt worden. Het Dijkwater werd na de 17e eeuw steeds smaller door aanslibbing en inpolderingen; het is tenslotte in 1954 van de Grevelingen afgesloten.



Het regionaal-agrarisch karakter van Schouwen-Duiveland van 1600 tot 1900

Het einde van de 16e eeuw blijkt een ommekeer op Schouwen-Duiveland geweest te zijn. Verlandend vaarwater en Spaanse oorlogshandelingen waren oorzaken van het verplaatsen van de handel naar Holland. De haringvisserij verdween uit Zierikzee, ook de kabeljauwvisserij op Ijsland verdween. Reeds 100 jaar daarvoor was het darinkdelven op Schouwen verboden (1496), enkele zoutziederijen bewerkten nog Portugees en Frans zout. Het enige dat nog verhandeld werd, was koolzaad, meekrap, vlas en tarwe. SchouwenDuiveland kreeg een regionaal agrarisch karakter. Het uit de middeleeuwen stammende landschap veranderde vrijwel niet: de oudste polders hadden een uiterst verwarde verkaveling, de polders van na 1300 hadden rechtere en grotere kavels en ook de afwatering was er beter.

Binnen de oudste polders lagen de iets hoger gelegen kreekruggen waarop de akkers, dorpen en wegen. Lager zag men de natte poelgronden met hobbelig land, drinkputten en zilte sloten, ’s Winters stonden ze onder water en vond vervoer per schuit plaats. Het waren erg open en winderige gebieden. De jongere polders in het voormalige Dijkwater en Gouwe vertoonden een wat meer besloten karakter. Er lagen daar poldertjes van 5 ha of minder, met fraai begroeide binnendijken. De beste documentatie van dit oude cultuurlandschap zijn de topografische kaart: 1 : 25.000 en de door de R.A.F. in 1944/45 gemaakte luchtfoto’s.

Het landbouwstelsel, niet het landschap, werd ingrijpend gewijzigd aan het einde van de 19e eeuw. Te lage graanprijzen en het instorten van de markt voor meekrap leidden tot een omschakeling op hakvruchten: aardappelen, uien en suikerbieten.

Het geïsoleerde eiland bood geen mogelijkheden tot omschakeling op tuinbouw en melkveeteelt, zoals elders toen wel gebeurde. De sterke groei van de bevolking na 1850 kon binnen dit landbouwstelsel niet worden opgevangen en dit leidde tot een traditioneel vertrekoverschot dat pas in 1972 zou omslaan. Velen vertrokken naar Holland (Rotterdam) of nog verder ... naar de U.S.A. De bevolkingsgroei was in 1981 nog 394.



Het nieuwe polderlandschap op SchouwenDuiveland.


Het oude polderlandschap zoals dat hiervoor geschetst werd en dat gegroeid was in de loop van eeuwen bood voor de landbouw in de 20e eeuw veel problemen. Na de stormvloed van 1953 heeft men het landschap dan ook niet willen restaureren, maar werd besloten tot herverkaveling. De inrichting die tussen 1954 en 1962 tot stand kwam, is de uitvoering van het Reconstructieplan dat veel aandacht schonk aan landbouw, lokaal verkeer en waterhuishouding. Recreatie en doorgaande wegen speelden toen nog geen belangrijke rol en die veroorzaken nu dan ook nieuwe problemen.

Vrijwel alles wat onder water had gestaan ging op de schop: er werden nieuwe wegen aangelegd, drainagebuizen gelegd en vele binnendijken afgegraven. De 23.300 percelen van vóór 1953 werden teruggebracht tot 8720. Gespaard bleven de dorpskernen (waar veel gerestaureerd werd), twee vliedbergen bij Zierikzee en Scharendijke en enkele oude hoger gelegen kerkhoven (Brijdorpe, Looperskapelle, Nieuwerkerke, Oud-Ellemeet en Elkerzee). Het herverkavelde land eromheen kreeg een nieuwe beplanting die wat meer beschutting moest geven langs wegen en om nieuwgebouwde boerderijen. Enkele lage gedeelten van midden-Schouwen beplantte men bewust niet. De inbraakkreken van Schelphoek en Ouwerkerk werden omringd door bossen, dit in tegenstelling tot oudere kreken die open in het land liggen met slechts rietkragen erlangs.

Het reliëf in de polders is weggewerkt, wel liggen de jongere polders nog steeds ruim 1 meter hoger dan de oude polders. Die polders hebben in 1953 ook minder geleden en maken nu een oudere indruk door de vele gespaarde boerderijen en bomen.

Landbouwkundig is de bodem sterk verbeterd en is er meer bouwland dan grasland. In midden-Schouwen werd de Delingsdijk tussen Serooskerke en Brouwershaven een nieuw reliëfelement. Het totaalbeeld van Schouwen-Duiveland is echter nog net als vroeger: open land, zilte lucht en een hoge hemel.

LITERATUUR

S. F. Kuipers, Enige luchtfoto-aspecten. S.F. Kuipers, Een bijdrage. VlamMistorisch-morfologisch onderzoek. Trimpe Burger, Beknopt overzicht oudheidkundig bodemonderzoek in het Deltagebied. C. Dekker, Zuid-Beveland. Gottschalk. Stormvloeden. Verhuist, Sint-Baafsabdij. Boerendonk, Historische studie. Keunig, Mozaïek der Functies. Wilderom, Tussen afsluitdammen II.